Eind april hoor je de juichende roep van de gierzwaluw. In 1897 schreef Guido Gezelle dit gedicht over deze bijzondere vogel. Wie het hardop leest en de aanwijzing ‘hoe meer leestekens, hoe sterker de uitroep’ volgt, hoort de heerlijk gierende klanken van de gierzwaluw dichterbij komen en weer zwakker worden. De lente vliegt zo je hoofd binnen!
Gierzwaluwen
‘Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie! zie!! zie!!
zie!!!’
tieren de
zwaluwen,
twee- driemaal
drie,
zwierende en
gierende:
‘Niemand, die…
die
bieden den
stiet ons zal!
Wie? wie? wie??
wie???’
Piepende en
kriepende,
zwak en ge-
zwind;
haaiende en
draaiende,
rap als de
wind;
wiegende en
vliegende,
vlug op de
vlerk;
spoeien en
roeien ze
ringsom de
kerk.
Leege nu
zweven ze, en
geven ze
bucht;
hooge nu
hemelt hun
vlerke, in de
lucht:
amper nog
hoore ik … en,
die ‘k niet en
zie
lijvelijk
zingen ze:
‘Wie??? wie?? wie?
wie…’
Bron: Guido Gezelle, Hoger dan de sterren, gedichten, Matthijs de Ridder, Pelckmans en Polis, Kalmthout, 2018.
(Ter verduidelijking: bieden den stiet ons zal = niemand zal ons tegenhouden; spoeien = haasten; bucht = vuil; vlerke = vleugels)
