Naar het schijnt is hoogtevrees niet zozeer de angst voor de hoogte. Het bibberen en beven op zekere hoogte ontstaat uit de angst voor het vallen. Indien de constructie waar je op staat of aan hangt -alvast in je geest- bestand is om je op te vangen, wint het vertrouwen het van je angst. Zelfs de grootste angsthaas blijkt dan in staat de Mount Everest op te klimmen.
Met dit in gedachten staarde ik vol ontzag naar de boomklimmer die stevig omgord en bengelend aan de klimtouwen zonet drie jonge buizerds uit het nest haalde om hen te ringen in naam van de wetenschap. Het nest bevond zich zo’n 15 meter boven de begane grond. Hij had er het volste vertrouwen in.
Op 11 mei 2022 hoorde ik ze boven mijn hoofd in het centrum van Heist-op-den-Berg: gierzwaluwen! Tweemaal per nacht schieten ze als een pijl omhoog om daarna weer omlaag te glijden. In de avondschemervlucht en bij de ochtendschemering bereiken ze hun grootste hoogte. Ze bevinden zich dan tweeëneenhalve kilometer boven het aardoppervlak. Dat uitzonderlijke uitzicht biedt hen de mogelijkheid om zich optimaal te oriënteren. Daarboven zien ze of er zwaar weer aankomt. Ze stellen hun kompassen bij en wisselen informatie uit met soortgenoten. Om te slapen zakken ze tot zo’n 300 meter. Ze slapen, eten en paren in de lucht. Enkel om te broeden lassen ze een stop in.
Grutto’s slapen, eten en paren op de grond. Na de paring zoeken ze een nestplaats. Het mannetje draait verschillende nestkuiltjes uit in het hoge gras. Het vrouwtje kiest het meest geschikte, krabt de bodem uit en legt er haar eerste ei. Eenmaal het nest compleet, is het een komen en gaan van broedende ouders. Als alles goed gaat, komen na 23 tot 25 dagen vier gruttokuikens uit het ei. De kuikens verlaten direct het nest en leven de eerste weken van insecten in het kruidenrijke grasland. Eens ze mee op trek gaan, ontpoppen ze zich tot ware hoogvliegers. Ze vliegen zonder angst de Sahara over op een hoogte van drie tot zes kilometer.
In Paolo Cognetti’s ‘De acht bergen’ las ik: ‘Misschien is het waar, zoals mijn moeder beweerde, dat ieder van ons een favoriete hoogte heeft in de bergen, een landschap dat op ons lijkt en waar we ons goed voelen.’ Zonder twijfel klopt dit voor de boomklimmer, de gierzwaluw en de grutto. Ik stelde me onmiddellijk de vraag: Wat is dan mijn favoriete hoogte? Ik zag het antwoord nog voor ik de vraag beëindigd had.
Voor mijn ogen doemden de bergen van Wales op: grote weidse bergen, zacht glooiend, mals en sappig. Een groene oase middenin een helderblauwe zee. Dat was mijn stek. Daar wilde ik zijn. Een jaar na Wales ging ik op huttentocht in Aigüestortes, een nationaal park in Catalonië. De lege, echoënde rotsgebergten waren machtig: behalve een eenzame rotskruiper, geen levende ziel te bespeuren. Prachtig om zwijgend in rond te dwalen en over de rotsen te klauteren. Mijn adem stokte bij het zien van de schoonheid van dergelijk desolaat landschap. Pas wanneer langzaamaan het groen verscheen, ik het water hoorde kabbelen en de vogels in aantal en gezang toenamen, begon mijn bloed weer goed te stromen. Toen wist ik: Dit is mijn ideale hoogte.
Schrik voor de hoogte heb ik niet. Het is de angst voor het vallen.
Ann

