Hoogtevrees

Naar het schijnt is hoogtevrees niet zozeer de angst voor de hoogte. Het bibberen en beven op zekere hoogte ontstaat uit de angst voor het vallen. Indien de constructie waar je op staat of aan hangt -alvast in je geest- bestand is om je op te vangen, wint het vertrouwen het van je angst. Zelfs de grootste angsthaas blijkt dan in staat de Mount Everest op te klimmen.

Met dit in gedachten staarde ik vol ontzag naar de boomklimmer die stevig omgord en bengelend aan de klimtouwen zonet drie jonge buizerds uit het nest haalde om hen te ringen in naam van de wetenschap. Het nest bevond zich zo’n 15 meter boven de begane grond. Hij had er het volste vertrouwen in.

Op 11 mei 2022 hoorde ik ze boven mijn hoofd in het centrum van Heist-op-den-Berg: gierzwaluwen! Tweemaal per nacht schieten ze als een pijl omhoog om daarna weer omlaag te glijden. In de avondschemervlucht en bij de ochtendschemering bereiken ze hun grootste hoogte. Ze bevinden zich dan tweeëneenhalve kilometer boven het aardoppervlak. Dat uitzonderlijke uitzicht biedt hen de mogelijkheid om zich optimaal te oriënteren. Daarboven zien ze of er zwaar weer aankomt. Ze stellen hun kompassen bij en wisselen informatie uit met soortgenoten. Om te slapen zakken ze tot zo’n 300 meter. Ze slapen, eten en paren in de lucht. Enkel om te broeden lassen ze een stop in.

Grutto’s slapen, eten en paren op de grond. Na de paring zoeken ze een nestplaats. Het mannetje draait verschillende nestkuiltjes uit in het hoge gras. Het vrouwtje kiest het meest geschikte, krabt de bodem uit en legt er haar eerste ei. Eenmaal het nest compleet, is het een komen en gaan van broedende ouders. Als alles goed gaat, komen na 23 tot 25 dagen vier gruttokuikens uit het ei. De kuikens verlaten direct het nest en leven de eerste weken van insecten in het kruidenrijke grasland. Eens ze mee op trek gaan, ontpoppen ze zich tot ware hoogvliegers. Ze vliegen zonder angst de Sahara over op een hoogte van drie tot zes kilometer.

In Paolo Cognetti’s ‘De acht bergen’ las ik: ‘Misschien is het waar, zoals mijn moeder beweerde, dat ieder van ons een favoriete hoogte heeft in de bergen, een landschap dat op ons lijkt en waar we ons goed voelen.’ Zonder twijfel klopt dit voor de boomklimmer, de gierzwaluw en de grutto. Ik stelde me onmiddellijk de vraag: Wat is dan mijn favoriete hoogte? Ik zag het antwoord nog voor ik de vraag beëindigd had.

Voor mijn ogen doemden de bergen van Wales op: grote weidse bergen, zacht glooiend, mals en sappig. Een groene oase middenin een helderblauwe zee. Dat was mijn stek. Daar wilde ik zijn. Een jaar na Wales ging ik op huttentocht in Aigüestortes, een nationaal park in Catalonië. De lege, echoënde rotsgebergten waren machtig: behalve een eenzame rotskruiper, geen levende ziel te bespeuren. Prachtig om zwijgend in rond te dwalen en over de rotsen te klauteren. Mijn adem stokte bij het zien van de schoonheid van dergelijk desolaat landschap. Pas wanneer langzaamaan het groen verscheen, ik het water hoorde kabbelen en de vogels in aantal en gezang toenamen, begon mijn bloed weer goed te stromen. Toen wist ik: Dit is mijn ideale hoogte.

Schrik voor de hoogte heb ik niet. Het is de angst voor het vallen.

Ann

Video ‘Grutto’s in het Turnhouts Vennengebied’, 3 april 2022, 10 u. (Ann Bruneel)

Operatie Wulp

Hoe het begon

Datum:28/5/’21Initialen:SVDB
Plaats:NijlenReg.nr.:1781-1783
Soortgrutto x 3 Juv. / Adult
Gewicht:  V / M
Reden Opname:Bijna omver gemaaid door boer. Geen ouders in de buurt.

Bovenstaande informatie lees ik op de fiche aan een van de grote grijze bakken in de verzorgingsruimte van het VOC. ‘Om het uur voederen’, staat er in vette letters bij.  Onder de gloeilamp staan drie kuikens dicht bij elkaar. Op de voederschotel gevuld met aarde leg ik een tiental meelwormen. De kuikens pikken ze moeiteloos een voor een met hun dunne lange snavel op. Grutto’s!

Al enkele jaren rijd ik vanaf april naar het Turnhouts Vennengebied, om aldaar met de komst van de eerste grutto’s het begin van de lente te vieren. Ik bewonder hun schoonheid en word op slag verliefd als ik hen hoog boven mij hoor roepen: ‘gudde-GRUT-too gudde-GRUT-too gudde-GRUT-too.’ Deze jongen zijn slechts enkele dagen oud wanneer ik ze die maandagavond 31 mei aantref op het VOC. Ik stuur Ignace, de huisringer van het VOC, een bericht met de vraag of hij mij wil verwittigen als hij deze jonge vogels komt ringen. Zijn mond moet zijn opengevallen van verbazing toen hij las dat deze grutto’s uit Nijlen kwamen. ‘Dat kan niet!’, stuurt hij terug, ‘In Nijlen zitten geen grutto’s!’

Een foto brengt duidelijkheid. De grutto’s blijken wulpen te zijn. Vanaf dat moment ga ik bij elk bezoek aan het VOC koortsachtig op zoek naar de verschillen tussen een grutto- en een wulpenjong. Ik weet dat de wulp makkelijk te herkennen is aan zijn gekromde snavel. Maar deze snavels zijn loodrecht. Ik neem er thuis de Lars Svensson Vogelgids van Europa bij: Grutto, juveniel, hals en borst met kaneelbruine of oranjebruine zweem. Wulp, juveniel, fijn gestreept op zijborst. Mijn kennis van jonge vogels schiet te kort. Ik kan geen onderscheid maken tussen een wulp en een grutto van een paar weken oud.

Er zit niets anders op dan te wachten tot de kenmerken duidelijker worden naarmate de jongen groeien. En inderdaad, op 25 juni is het duidelijk: Onmiskenbaar, wulpen! Een uit dons ontsproten grijsbruin verenkleed met fijn gestreepte zijborst kan de licht gekromde snavel maar met moeite bijhouden. Op lange grijze poten lopen de vogels zenuwachtig heen en weer in de buitenkooi van het VOC.

Donderdag 8 juli om 10.30 u sta ik aan het VOC met mijn fototoestel. Kjell Janssens werkt voor het INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) en is gespecialiseerd in het zenderen en ringen van heel wat vogelsoorten waaronder bruine, grauwe en blauwe kiekendief en velduil. Griet Nijs is gedragsbiologe en werkt als wetenschappelijk onderzoeker bij Natuurpunt Studie. Ze leidt momenteel een onderzoeksproject (met steun van provincie Vlaams-Brabant) waarbij het broedsucces en habitatgebruik van een 20-tal wulpenbroedparen in Vlaams-Brabant in kaart worden gebracht. Kjell en zijn collega Geert Spanoghe brengen hiervoor onder meer GPS-zenders aan op de vogels.Dit project zet daarnaast ook in op nestbescherming in samenwerking met lokale landbouwers.

Elke wulp telt

Het gaat slecht met de wulp. In Vlaanderen zijn naar schatting nog slechts zo’n 170-230 broedparen te vinden. Dat is meer dan een halvering  ten opzichte van de 500-600 broedparen die in het begin van de 21ste eeuw in Vlaanderen broedden.

Onderzoek wijst uit dat de afname van de populatie wulpen vooral te wijten is aan slechte broedresultaten. Broedparen hebben het bijzonder moeilijk om hun jongen groot te krijgen. De intensivering van de landbouw zorgt voor een achteruitgang van de kwaliteit van hun broedgebieden. Frequente maaibeurten geven nesten en jongen weinig kansen. Ook het verdwijnen en verdrogen van ondiepe plassen, sloten en greppels, die voedsel- en schuilmogelijkheden bieden, spelen een rol in de achteruitgang van de soort in Vlaanderen. Natuurlijke vijanden als buizerd, vos en marterachtigen profiteren van wijzigingen in het landschap. Ze nemen toe in aantal en in soorten en zijn zo mee verantwoordelijk voor de dramatische achteruitgang van de wulp.

Wulpen leggen hun eieren in een nestkuiltje in de grond. Stroomrasters die de eieren beschermen tegen vossen bieden jongen betere overlevingskansen, maar zijn geen garantie voor broedsucces. Ook slechte weersomstandigheden zorgen ervoor dat de eieren niet uitkomen. Zelfs in de beste omstandigheden overleeft slechts zo’n 30% van de vliegvlugge jongen hun eerste levensjaar. Wulpen zijn nestvlieders. De jongen verlaten binnen de twee dagen het nest en zoeken dan zelf hun voedsel. Dat maakt ze kwetsbaar voor roofdieren. Door onderzoek weten we steeds beter hoe we de wulp kunnen helpen. De kennis die verzameld wordt door het ringen en zenderen van wulpen biedt meer inzicht in de ecologische noden en schept kansen voor een betere bescherming en behoud van de soort.

Ringen en zenderen

Dat de wulpen op het VOC vandaag geringd worden en eentje een zender krijgt, is dan ook een speciale aangelegenheid.

Ik neem foto’s van de actie terwijl Kjell, Griet en Ignace met de grootste concentratie en kennis van zaken de beide wulpen van het nodige onderzoeksmateriaal voorzien. Beide jongen worden gewogen. Kjell bindt het zwaarste jong zorgvuldig een GPS-zender op de rug. Deze laat toe de locatie van het dier te volgen. Griet vertelt dat ze liefst een mannetje zenderen omdat die het langst bij de kuikens in het broedgebied blijven en eventuele invloed op de eileg in de toekomst zo vermeden wordt. Ze  bevestigt een gele projectring aan de linkerpoot, alsook de metalen wetenschappelijke ring. Een witte plastic kleurring met een unieke 4 lettercode komt aan het rechterbovenloopbeen. Griet meet de kop-snavellengte, de vleugellengte en de lengte van de snavel.

Wulp 1 weegt 540 g en heeft een zender. Het ringnummer is L178332. Op de  kleurring staan de letters EAJT. De kop-snavellengte is 124,1 de vleugellengte 244 en de snavel 77,9. Wulp 2 weegt 450 g en draagt het ringnummer L178331. EAJK staat op de kleurring. Kop-snavellengte bedraagt 107,1. De vleugellengte is 252 en snavellengte 65,5.

De weg naar de vrijheid

De vraag die zich stelt is: Waar laten we de wulpen vrij? Waar hebben ze de meeste kans op overleven? De beste omgeving voor de opgroeiende kuikens is vochtig kruidenrijk grasland met een open, gevarieerde structuur. Hier vinden ze dekking en voldoende voedsel. Deze kuikens hebben het voordeel toch enkele dagen in het wild te hebben doorgebracht voor ze op het VOC terechtkwamen.  Het vergroot hun kansen.

Hoewel jonge wulpen bij voorkeur worden losgelaten in het broedgebied waar ze vandaan komen, kozen we hier voor een andere optie. De meeste volwassen wulpen hebben op dit tijdstip inmiddels de broedgebieden verlaten. De jongen kunnen dan niet meer mee profiteren van de terreinkennis van hun volwassen soortgenoten. Het is dus beter ze los te laten in een gebied waar nog wel andere wulpen aanwezig zijn.

Kjell stelt voor om ze naar Doelpolder Noord te brengen. Dat is een brok natte natuur in de kern van Grenspark Groot Saeftinghe vlakbij de koeltorens van Doel. Het is ingericht als weidevogelgebied met brakwaterschorren en natte weilanden.  Kjell wil ze daar vrijlaten binnen een afgerasterd gebied waar wulpen, tureluurs, grutto’s en andere weidevogels ongestoord verblijven. De hoop is groot dat deze jonge wulpen zullen aansluiten bij de volwassen wulpen op hun najaarstrek.

Zo gezegd, zo gedaan. Griet laadt de bak met de twee wulpen in haar wagen. We  volgen Kjell richting Doel. We rijden de Zoetenberm op. Kjell opent de afrastering. We stappen enkele meters het gebied in. Ik film het gebeuren. Kjell en Griet nemen elk een vogel uit de bak. Ze zetten ze voor zich neer op de grond. ‘Klaar?’ ‘Ja!’, zeg ik. Ze laten de vogels los. De wulp zonder zender vliegt direct op met een schreeuw. De eerste vlucht in alle vrijheid. Ik zie de wulp door mijn lens in een grote bocht vliegen over het weiland. Naast mij hoor ik een zacht gewapper. De gezenderde wulp slaat zijn vleugels uit. Ook deze is vertrokken.

Doelpolder Noord, de plek waar de wulpen werden vrijgelaten, 8 juli 2021

De Witte

Gezenderde vogels voor onderzoek geeft men vaak een naam. Vandaag krijg ik de eer. Ik kies voor ‘De Witte’, naar Mieke De Wit, oprichter van VOC Neteland en naar het gelijknamige boek waarin Lewie Verheyden zich als jonge vogel een weg baant naar de vrijheid.

Wulpen in Beeld, VOC Neteland, 8 juli 2021

(tekst en foto’s: Ann)

De ronde van het VOC

Maandag 21 juni. De Rode Duivels spelen straks tegen Finland. Om 18 u rijd ik het hobbelige pad in aan de Langstraat. Onthaasten gaat vanzelf.  Ik stap uit mijn wagen en hoor het vertrouwde geluid van de vogels en de kikkers. Het werk zit er bijna op, zou je denken. Niet zo op het VOC. De avondshift begint.

Dan is al volop aan het werk in het egelhuis. Het huis lijkt eerder een appartement. Een twintigtal bakken hangen vierhoog tegen de wand. Dan controleert ze één voor één. Ze vult voeding en water aan en maakt de bakken proper waar nodig. Ze verzorgt de gewonden en dient de juiste medicatie toe. Nathalie vind ik terug in de tent. Ze beantwoordt de telefoonoproepen en schotelt ondertussen de merels aangepaste voeding voor. Jan geeft in de verzorgingsruimte de voorlaatste voedermengeling aan de jonge vogels in de couveuse. Aïssa vraagt of we het verder wel runnen met z’n vieren, zodat zij na een lange werkdag op het VOC met een gerust gemoed naar huis kan. Soms komen we handen en voeten te kort, maar we hebben er alle vertrouwen in: Tegen het einde van de avond heeft elk dier gekregen wat het nodig heeft.

Met volle goesting vlieg ik erin. De prooien voor het avondmaal staan netjes klaar. De kerkuilen en de bosuilen in de vliegkooien gooi ik hun portie muizen toe. De kerkuilen komen niet tevoorschijn. De bosuilen vliegen er direct op af. Ik open de kooi van de marters en de vossen. De dieren zijn schichtig en snellen met hun buit naar een veilige plek onder de grond. Ondertussen kijk ik in het ratten- en muizenhok of de dieren voldoende water hebben. Ik vul water bij en sluit de deuren voor de nacht. De kauwen krijgen extra hondenbrokken. De buitenronde zit erop.

Ik maak een blad voor de prooien van morgen. ‘s Avonds halen we de prooien uit de diepvriezer, zodat de ochtendshift meteen kan starten. Ik maak voor elk dier een individuele schotel: darrenbroed en duif voor de wespendief, kuikens voor de buizerd, muizen voor het sperwerjong enz.

In de tent roepen de jonge pimpelmezen vanuit hun kooi om eten. Ik geef de appelvink die gepakt werd door een kat wat meelwormen. De duiven en de Turkse tortels die niet zelfstandig eten geef ik eendenkorrel. Ik haal ze een voor een uit de kooi en controleer de krop. Voel ik geen granen, dan krijgen ze een portie pap toegediend.

Ik zie dat Jan binnen de eendenkuikens ‘droog’ zet. Hij verwijdert het water en zet de kuikens over in een droge bak onder de gloeilamp. ‘De kleine egels in de couveuse in het egelhuis moeten nog elektrolyten (een oplossing van suikers en zouten in water, ideaal als eerste voeding voor moederloze dieren) krijgen!’, roept Dan vanuit de deuropening. ‘Iemand zin?’ Jan vertrekt naar het egelhuis.

In de stille ruimte geef ik twee jonge hazen hun dosis volle pap. Twee donzige sperwers, drie kerkuilen, een grote witte volwassen buizerd, een slechtvalk en een derde sperwerjong moeten even wachten. Een winterkoninkje is ontsnapt in de verzorgingsruimte. Ik zie het, grijp het beet en plaats het terug in zijn kooi. Om 21 uur krijgen de duiven en tortels in de couveuse de nodige hoeveelheid pap nutribird met een kropnaald.

De afwas stapelt zich op, maar eerst nog de roofvogels in de stille ruimte. Vorige week bracht een vrijwilligster van het WTT (Wildlife Taxi Team) een roofvogel binnen met gestreepte borst en buik, bruine bovendelen en smalle lichte randen aan de toppen van de veren. Iemand vond hem in Mechelen op het Douaneplein op de grond. Hij vloog niet. Het dier was geringd. We dachten aan een volwassen toren- of boomvalk, maar na raadpleging van de VOC vogelgids was er geen twijfel mogelijk: Het was een jonge slechtvalk. Ik las zijn ringnummer af en Nathalie noteerde: H205091. Aan de hand van het ringnummer kan het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) deze vogel verder wetenschappelijk volgen.

Vandaag geef ik deze slechtvalk zijn twee kuikens. Hij eet nog niet zelfstandig, dus reik ik hem zijn voedsel aan. Hij slikt de stukken vlot naar binnen. De overige roofvogels krijgen tot slot hun prooien.

We wassen af, ruimen op en doven het licht in de verzorgingsruimte. We babbelen wat na in de educatieve ruimte. De overwinning van de Duivels hebben we die avond gemist, maar de poten van een jonge slechtvalk in je vingers door je handschoen voelen is vergelijkbaar met het aanhoudend euforisch gejuich na een doelpunt van de snelste Rode Duivel.

Slechtvalk, Falco peregrinus (foto Pixabay)

Ann

Gierzwaluwen

Eind april hoor je de juichende roep van de gierzwaluw. In 1897 schreef Guido Gezelle dit gedicht over deze bijzondere vogel. Wie het hardop leest en de aanwijzing ‘hoe meer leestekens, hoe sterker de uitroep’ volgt, hoort de heerlijk gierende klanken van de gierzwaluw dichterbij komen en weer zwakker worden. De lente vliegt zo je hoofd binnen!

Gierzwaluwen

‘Zie, zie, zie,

zie! zie! zie!                                                      

zie! zie!! zie!!

     zie!!!’

tieren de

zwaluwen,

twee- driemaal

     drie,

zwierende en

gierende:

‘Niemand, die…

      die

bieden den

stiet ons zal!

Wie? wie? wie??

     wie???’

Piepende en

kriepende,

zwak en ge-

zwind;

haaiende en

draaiende,

rap als de

     wind;

wiegende en

vliegende,

vlug op de

     vlerk;

spoeien en

roeien ze

ringsom de

     kerk.

Leege nu

zweven ze, en

geven ze

     bucht;

hooge nu

hemelt hun

vlerke, in de

     lucht:

amper nog

hoore ik … en,

die ‘k niet en

     zie

lijvelijk

zingen ze:

‘Wie??? wie?? wie?

     wie…’

Bron: Guido Gezelle, Hoger dan de sterren, gedichten, Matthijs de Ridder, Pelckmans en Polis, Kalmthout, 2018.

(Ter verduidelijking: bieden den stiet ons zal = niemand zal ons tegenhouden; spoeien =  haasten; bucht = vuil; vlerke = vleugels)

Gierzwaluwen, Apus apus (foto Bart Cabanier)

De ontbrekende schakel

In volle Coronatijd beperkte ons jaarlijks verlof zich vorige zomer tot een tweedaagse uitstap naar Nationaal Park de Maasduinen in de gemeente Bergen in Nederland. Veel tijd om in te pakken had ik niet nodig. In de plaats deed ik wat opzoekwerk naar flora en fauna in de streek.

Nationaal Park De Maasduinen is een bos- en heidegebied, gelegen op een langgerekte zandrug tussen de Maas en de Duitse grens. Het park strekt zich uit over een lengte van ruim 20 kilometer en heeft een breedte van gemiddeld twee à drie kilometer. In totaal is het ruim 4500 hectare groot. Het bevat de langste rivierduingordel van Nederland, in duizenden jaren ontstaan door een samenspel van water, wind en mens.’ ‘Het gentiaanblauwtje werd na 1982 niet meer gezien, maar zijn waardplant , de zeldzame klokjesgentiaan, is er nog wel.’ (Wikipedia)

Op mijn ‘watch and see’ lijstje stonden nu behalve een raaf en een nachtzwaluw ook een klokjesgentiaan. De raaf ken ik nog steeds enkel uit sprookjes. Een avondwandeling naar Averbode Bos en Heide met een bende vogelaars die zich graag laat betoveren door het bezwerende geluid van de nachtzwaluw, had ik aan mij laten voorbijgaan. Het vinden van een klokjesgentiaan zou mijn geloof in sprookjes en mijn gemiste kans op nachtzwaluwen overstijgen.

Om de plant te vinden, kon ik in principe ook uitkijken naar de vlinder of de mier. Dat zit zo: Het gentiaanblauwtje zet zijn eitjes af op de bloemknoppen van de klokjesgentiaan. De larve kruipt uit het ei en laat zich vallen op de grond. De rups wacht op de knoopmier, die hem meedraagt naar het mierennest. De mieren, die verlekkerd zijn op de stof die de rups afscheidt, beschermen en voeden de rups tot hij verpopt en het nest als vlinder verlaat. Vlinder-plant-mier: een harmonieuze driehoeksrelatie. Als één van de schakels verdwijnt, breekt het ecosysteem.

‘Tien jaar duurt het, voor de natuur hersteld is.’ Aan het woord is Dirk Lauwers. Hij is bioloog en  werkzaam op het militair domein en natuurgebied Het Groot Schietveld in Brecht. Op 24 april brandde na een schietoefening 500 tot 750 hectare van het heidelandschap af. De brand is een zware klap voor alle bodemsoorten die niet konden weglopen, -vliegen of -kruipen. Het is een ramp voor het zeldzame gentiaanblauwtje. Broedsels van grondbroeders als nachtzwaluw en boomleeuwerik zijn verloren.

Maandagavond na de brand hoorde ik op het VOC dat  inwoners van Wuustwezel tientallen buizerds boven het dorp zagen cirkelen.  In andere situaties zorgt dit voor veel ‘Oooohs!’ en ‘Aaaahs!’. Nu zweeg ik. De vogels ontvluchtten de brand en lieten hun nesten noodgedwongen achter.

Dit is het derde jaar dat ik mijn maandagavonden van april tot september doorbreng op het VOC. Met veel plezier doe ik de avondshift met shiftverantwoordelijken Dan en Nathalie. Wanneer ik rond 18 u toekom, zijn zij al druk bezig. Ik kan het niet laten eerst even langs de bakken en kooien te gaan om te kijken naar de vogels en de dieren. Meestal begin ik daarna met de nestjongen in de couveuse. Ze sperren hun brede bekken open. Ik stop ze de juiste voeding toe. Wilde dieren – VOC – vrijwilligers: een harmonieuze driehoeksrelatie. Als één van de schakels verdwijnt, breekt het systeem.

In de Maasduinen zag ik geen raaf, ook geen klokjesgentiaan. In de schemering hoorden we in het bos achter onze tent de trillende zang van de nachtzwaluw. Ik blijf geloven in sprookjes.

Walter en de Kriek

Het gebied dat ik zes jaar lang bijna dagelijks doorkruiste lag er drassig bij. In de tijd dat ik er fietste, van 1983 tot 1989, zag je groepjes mannen op het veld en in de statige bosdreven. De boerderij maakte deel uit van de ‘koloniën van weldadigheid’, een plek waar mannelijke landlopers en bedelaars werden opgevangen en onder bewaking werkten op het land en in de werkhuizen. De landlopers zijn verdwenen, landbouwers bewerken de grond en ‘de klapekster’ nam zijn intrek in de boerderij.

‘De klapekster’ is het bezoekerscentrum van Natuurpunt voor de Vallei van het Merkske in Wortel-Kolonie. Klapeksters of blauwe klauwieren zijn bewoners van ruige, licht beboste open terreinen. Ze leven van woelmuizen, kevers en kleine zangvogels. Een zwart masker in combinatie met een uitzonderlijk scherp zicht stelt hen in staat prooien te vangen bij tegenlicht. Om een voorraad aan te leggen, spietsen deze uitmuntende jagers hun prooien met hun gehaakte snavel aan stekels. Ik keek dus uit naar een doorboorde veldkever op een prikkeldraad.

Al die jaren dat ik naar school fietste was ik doof en blind voor een natuurgebied dat omschreven wordt als ‘de Poort naar een stiltegebied boordevol leven’: Zonnedauw, veenbies en dopheide. Verschillende soorten libellen en de zeldzame poelkikker. Broedplaats voor meer dan 75 soorten vogels zoals havik, buizerd, boompieper, bonte vliegenvanger, kuifmees, gekraagde roodstaart, blauwe reiger, krakeend en dodaars. Een thuis voor vleermuis, bosuil, houtsnip, nachtzwaluw, hermelijn, bunzing, wezel en ree.

Wij spraken met een twintigtal verwaaide vogels af aan de ‘Witte poort’, op het kruispunt van Strikkeweg met Heikant. We wachtten op de langslapers die als boete voor het bijna te laat komen, gedwongen fungeerden als ‘koptrekkers’. De troep wilde ganzen vloog vervolgens in volle vaart tien kilometer verder via de Wortelbaan over de Kolonie tot in Hoogstraten.

Vandaag schuimden we de Halsche Beemden af, op zoek naar dat leven onder de regen. De Halsche Beemden is het oudste natuurgebied in de Markvallei. De wandeling van 9,6 kilometer bracht ons van het Bootjesven via de Castelreesche Heide over de Halsche Beemden door de Schootsen Hoek terug naar ons beginpunt aan de Klapekster.

Net voorbij knooppunt 71 voor de Schootsen Hoek, hoorde ik een vogel zijn eigen naam roepen: de grutto! Ik richtte mijn verrekijker op de plas in de verte: twee steltlopers, de ene  wat groter dan de andere. De dunne snavels gingen snel op en neer in de zompige grond. De grootste was een wulp. Ik herkende de lange omlaag gebogen snavel. Iets verder zag ik de oranjebruine borst en oranje-met-zwarte-tip-snavel van de grutto. De slanke deerne schreed elegant over het gras aan de waterkant.

De klapekster kregen we niet te zien, ook geen kevers op stokjes. Ik dacht aan Walter en de Kriek (zijn familienaam was Kersemans, vandaar de bijnaam Kriek). Na school reden een vriendin en ik steevast met Walter en de Kriek naar huis. De Kolonie was net breed genoeg voor vier. Geen wilde ganzen op de terugweg. We floten als merels en tsjilpten als mussen. Hoe dichter bij huis, hoe trager de fietsen. De rit was te kort voor zoveel zoet gekwaak. Van de inhoud van onze gesprekken herinner ik me niets.

Ann

Grutto, Limosa limosa, Turnhouts Vennengebied (foto Bart Cabanier)
Wulp, Numenius Arquata, Turnhouts Vennengebied (foto Bart Cabanier)

Tromgeroffel

Kleine huisdieren, vogels, konijnen, knaagdieren en reptielen. Dit staat op het visitekaartje dat ik dinsdag 9 maart in de wachtruimte van VOC dierenarts Tom Verbeek meeneem. Tom is een van de weinige dierenartsen in de omgeving die zich ook specialiseerde in de verzorging en behandeling van vogels. Een toevalstreffer voor het VOC (opvangcentrum voor vogels en wilde dieren Neteland)!

Om 11.30 u spreek ik met verantwoordelijke Stien af om de dieren op te halen op het VOC en deze met de Dierenambulance VOC Neteland over te brengen naar Dierenartsencentrum Trigenio in Nijlen. Ik rijd mee als sidekick: bakken in- en uitladen, foto’s maken, kijken, luisteren, diagnose en behandeling noteren. Het verslag is voor het VOC’ke (ledenblad VOC).

11.45 u

Vijf dieren in nood wachten op verzorging in de wachtzaal: een kerkuil, een zwarte specht, een meerkoet en twee egels. Ik schrijf nummer, datum van vondst, gewicht en vindplaats in mijn boekje. De zwarte specht maakt zo’n lawaai dat Stien beslist hem buiten verder te laten roffelen tegen het harde plastiek van zijn bak. Aan het lange en luide machinegeweersalvo te horen, gok ik op een mannetje. Wanneer deze grootste der spechten zijn hol uithakt in een oude beuk is het geroffel, dat bij een mannetje langer duurt dan bij het vrouwtje (tot 3 seconden), op 2 tot 4 kilometer hoorbaar.

12.00 u

Tom begroet ons in zijn kabinet.

Kerkuil, nummer 385: Breuk aan linkerschouder, rechteroog beschadigd. Vloog hij ergens tegenaan of werd hij in de vlucht gevat door een auto? Een röntgenfoto schept duidelijkheid. Ernstige breuk. Herstel onmogelijk. Het lijkt hard, maar een vogel die niet kan vliegen, help je best door het dier te laten inslapen. Als het al niet opgepeuzeld wordt, sterft het van de honger. Tom vertelt dat mensen in zo’n geval vaak vragen om het dier alsnog te redden, bij voorbeeld door een vleugel te amputeren. Tom is vastbesloten: Een wilde vogel moet kunnen vliegen. Stien en ik zijn het volledig met hem eens.

Vrouwelijke kerkuil met breuk aan linkerschouder
Röntgenfoto schouder Kerkuil

Zwarte specht, nummer 371: Adult. Geheel rode kruin. Een mannetje, inderdaad. Deze forse vogel werd gevonden in een tuin te Noorderwijk. Op de röntgenfoto is te zien dat de coracoid gebroken is.  De coracoid is een bot in het schoudergewricht van een vogel. Tom legt uit dat een mens 3 botten in zijn schouder heeft: de bovenarm, het schouderblad en het sleutelbeen. Vogels hebben een extra bot aan de schouder: het ravenbeksbeen of os coracoides. Bij vogels speelt het een belangrijke rol bij het vliegen. Behandeling: pijnstillers en rust. Drie weken verblijf in een kleine ruimte zodat hij zijn vleugels niet kan uitslaan. En dan? Vrijlaten!

Dierenartsassistente met zwarte specht
Röntgenfoto schouder zwarte specht

Meerkoet, nummer 298: De meerkoet werd op 17 februari binnengebracht op het VOC. Zijn poot is nog steeds gezwollen. Ook hij gaat onder de scanner. Diagnose: Een klein wonde aan zijn rechterpoot veroorzaakte een gewrichtsinfectie aan het bot. Gevolg: artritis. Behandeling: metacam (ontzwellen) en tweemaal daags 50 milligram clindamycine (antibioticum). Het gewricht zal dikker blijven. Het dier blijft mechanisch manken, maar zal geen pijn meer lijden. Binnen twee weken kijkt Tom het dier opnieuw na. Bij een gunstig resultaat wacht hem de vrijheid.

Meerkoet met artritis in rechterpoot
Röntgenfoto rechterpoot meerkoet

Egels, nummer 58 en 264: De volwassen egels wegen meer dan 1 kilogram en zijn voldoende aangesterkt om uit te zetten in de vrije natuur. De oude wonden aan de kop en op het lichaam worden onder narcose proper gemaakt. Om beurten gaan de egels in de narcose-emmer. Dit is een kleine emmer met in het deksel een plastic buis om verdoving toe te dienen. Nadien krijgen de egels een zuurstofmasker op. De dierenartsassistente verwijdert de korsten van de wonden en ontsmet ze met een spray. De wonden kunnen nu goed helen. Behandeling: twee dagen metacam (pijnstillend en ontstekingsremmend) en een week duphamox (antibioticum).

Narcose-emmer met egel
Egel met zuurstofmasker

13.30 u

Met een volgeladen dierenambulance rijden we terug naar het VOC. Oproep van verantwoordelijke Celeste via de speaker: Op het militair domein Grobbendonk is een gewonde ree gevonden. Of we die kunnen ophalen? Militairen vonden het dier en verwittigden snel het VOC. Het dier zat gekneld tussen de ijzeren poort en de draad van de omheining. In een poging om zich los te rukken, had het dier zich gekwetst. De schuwe ree lag nu uitgeput, angstig en gewond aan poten en kop op de grond. Stien legt er snel een deken overheen. De stress die reeën ervaren in de nabijheid van mensen is levensgevaarlijk. Ze tilt het dier samen met de militairen in de houten transportbak van de ambulance.  Ondanks de snelle oproep en actie om de ree te redden, bleek het dier bij aankomst op het VOC gestorven.

Gewonde ree op het militair domein Grobbendonk

Werken met wilde dieren, het blijft een uitdaging. Niet elk dier kan gered worden, maar elk dier dat je opnieuw vrijlaat, is een nieuwe kans voor de toekomst van het dier en van de diersoort. Op lange termijn is het een voorwaarde voor het voortbestaan van de wilde dieren en voor de instandhouding van het ecosysteem als geheel.

Bedankt VOC, bedankt Trigenio, bedankt vrijwilligers en bedankt de vele mensen voor het signaleren en binnenbrengen van wilde dieren in nood [tromgeroffel]!

It takes a village

Helpers en parasieten in het vogelrijk

Het is des mensen én merkwaardig genoeg ook des vogels dat soortgenoten elkaar helpen bij het grootbrengen van hun gezin. Bij voedselschaarste krijgen de oudste jongen het grootste deel van de koek. Ze worden groter en sterker en verdringen de jongere nestgenoten. Het recht van de sterkste, zal je denken. Misschien, maar geen nood, zelfs in het vogelrijk heerst het Afrikaanse gezegde: ‘It takes a village to raise a child’.

Als vader- en moedervogel niet in staat zijn hun volledige kroost te voeden, is er altijd wel een tante of nonkel in de buurt die ter hulp snelt. Deze ‘broedhelpers’ zijn vaak jonge vogels die zelf geen nest konden bouwen of bij wie het broedsel mislukte.

Waarom doen bepaalde vogelsoorten dit? Is het een daad van vogelliefde? Allicht niet. Dit gedrag maakt deel uit van een instinctieve voortplantingsstrategie: Het eigen broedsucces zal vergroten als de jonge vogels later hun eigen broedsel hebben. Dan worden zij op hun beurt bijgestaan door de jongen die ze zelf hebben helpen grootbrengen. 

De meeste broedhelpers vind je bij koloniebroeders (o.a. gierzwaluwen, oeverzwaluwen, bijeneters). Zij brengen hun jongen groot op een gemeenschappelijke broedlocatie. Als er helpers aanwezig zijn, groeien de jongen sneller. Het derde en vierde jong groeit dan even snel als de oudste twee.

De bijeneter is een koloniebroeder met broedhelpers (Foto Lubos Houska via Pixabay)

De koekoek is geen broedhelper, maar een broedparasiet. Het vrouwtje komt, slim als ze is, pas aan in het broedgebied als de nesten van de andere vogelsoorten reeds gebouwd zijn. Ze legt zo’n 10 tot 25 eieren in verschillende nog niet bebroede nesten. Ze legt 1 ei per nest. Haar voorkeur gaat uit naar het nest van de kleine karekiet of de heggenmus, maar de koekoek heeft zo’n 40-tal pleegouders of  ‘waardvogels’.

Een koekoek die geboren is bij een heggenmus als waardvogel, legt later zelf eieren in het nest van een heggenmus enz. In de loop van de evolutie heeft het ei dat een koekoek achterlaat zoveel mogelijk dezelfde kleur en afmetingen als de andere eieren in het nest van de waardvogel.

Eens het ei gelegd, neemt de lepe dievegge een ander ei mee in haar snavel en slikt het in. De koekoek  beschikt bovendien over twee tenen voor en twee achter (waar dit bij de meeste vogels drie voor en een achter is), om zich stevig aan de nestrand vast te houden tijdens het stelen van de eieren.

De waardvogel merkt niets. De indringer komt na 12 dagen als eerste uit het ei. Het pas uitgekomen koekoeksjong duikt snel onder de andere eieren en wipt ze met behulp van een groef op zijn rug met een ruk over de nestrand. Hij weet: Een nest met één ei zal achtergelaten worden door een waardvogel, maar een nest met één jong laat een vogelouder nooit in de steek.

Het jong is de koning te rijk. Als de nietsvermoedende vogelouders bij het nest komen misleidt het koekoeksjong hen door snelle geluiden te produceren. Hij spert zijn grote oranjerode keel zover open dat het voor de waardvogel lijkt op een nest vol jongen. Het koekoeksjong wordt veel groter dan de waardvogel. De kleine karekiet voedt dan bij voorbeeld een jong dat ettelijke keren groter en zwaarder is dan hemzelf. Dit levert vreemde taferelen op!

Koekoek (foto Bart Cabanier)
De kleine karekiet is een van de waardvogels voor de koekoek. Het nest is al veel te klein voor deze parasiet. (Foto: Per Harald Olsen, CC-BY-SA 4.0)

Wat vliegt daar?

Op 12 april 2019 fiets ik langs de Damse vaart van Brugge naar Damme. In Damme vind je boekhandel Maerlant. Daar koop ik voor 4,20 euro de achtste druk (N.V. W. J. Thieme & CIE – Zutphen, 1952?) van het boek ‘Wat vliegt daar? Volledig zakboek der vogels van Midden-Europa’ met tekst van Dr W. H. Dobben (technisch leider van het ‘Vogeltrekstation Texel’) en met 291 gekleurde en 36 ongekleurde afbeeldingen van W. Goertzen en R. Oeffinger.

In de inleiding schrijft Van Dobben: ‘Dit zakboek bevat een plaatje van bijna iedere in Midden-Europa voorkomende vogel, met een korte aanvullende beschrijving van uiterlijk en stem (die het herkennen vergemakkelijkt) en enige kenmerkende bijzonderheden van de soort.’

Wat verder staat: ‘Over het algemeen kunnen we bij vogelliefhebbers twee stadia onderscheiden: de jacht op soorten en verder het binnendringen in het intieme leven der vogels. Wanneer een beoefenaar van dit eerste stadium alle gewone soorten kent, begint een geanimeerd gedraaf achter zeldzaamheden en als alles nu normaal verloopt, maakt dit gaandeweg plaats voor een rustig terugkeren naar de ‘gewone soorten’, om die te leren kennen in een diepere zin van het woord.

Vandaag schrijf ik 18 maart 2021. Geen idee of ik als vogelliefhebber in het eerste of het tweede stadium zit. De jacht op soorten sloeg ik over, alsook het geanimeerd gedraaf achter zeldzaamheden. Ik houd het graag bij een rustig observeren van ‘de gewone soorten’ om die te leren kennen in een diepere zin van het woord. Na enkele jaren als vogelaar begin ik stilaan te verlangen naar die diepere zin van het woord, hoe die ook moge klinken.

WAT VLIEGT DAAR?

Foto’s van alle vogels zijn van Bart Cabanier, genomen in het Turnhouts Vennengebied en omgeving in de loop van de maanden januari, februari en maart 2021. De ‘stem’ van de vogel nam ik over uit het zakboek van Dr W. H. Van Dobben.

Wulp, Numenius arquata
Roep: helder fluitend oelie, Zang: prachtig gefloten triller
Grutto, Limosa limosa
Roep: tèw, tèderèw (alarm), Zang: wiet-o-wiet-o-wiet, snel en hoog, afgewisseld door klagend to-grut-to-grut-to-grut
Spreeuwenzwerm, Sturnus vulgaris
Roep: pchèèèt, Angstroep: wiest, Vertrek: brusj
Ekster, Pica pica
Roep: rèkèkèkèk, schraak, tjek
Houtduif, Columba palumbus
Zang: koe-koe roe-koe enz.
Bergeend, Tadorna, tadorna
Roep mannetje: fluisterend psieuw, Roep vrouwtje: luid kwakend gègègè
Zilvermeeuw, Larus argentatus
Roep: klau, klie-au, klagend mèèèw, Alarm: gep-gep
Phalacrocorax carbo
Roep: krò
Blauwe reiger, Ardea cinerea
Roep: krijsend schrèèk
Kauw, Corvus monedula
Roep: helder kà, druk gekakel, Alarm: schor: kèè

Geluiden waar het hart een sprongetje van maakt

Om het gemakkelijk te maken spraken we af aan de kerk van Hallaar. De windhaan op de toren keek naar het oosten. Een zachte sneeuwlaag bedekte de grafstenen. Een prima dag voor een winterwandeling. Het overstromingsgebied aan de Nete kraakte onder een stralende zon. Verhalen van een ouderwetse winter uit 1979 borrelden op. En al was ik nog lang niet geboren, beelden van de bevroren zee uit 1963 vulden mijn hoofd.

Hallaar aan de Nete, 13 februari 2021

Kleine groepen kramsvogels of tsjaklijsters wiebelden over het ijs. Hun roep klinkt als het geluid van een grote haagschaar: ‘tsjaktsjaktsjaktsjaktsjak’. Na een hevige sneeuwval proberen de kramsvogels een opschuivend sneeuwfront voor te blijven. Zo krijgen we ze in de winter soms in grote aantallen te zien. Ze blijken dol te zijn op bessen. De legende vertelt dat ze na het eten van gistende duindoornbessen stomdronken rondlopen. Niet zo vreemd dus dat ik ze zag waggelen op het ijs. Wat verder zat een wintergast met koperrode ‘oksels’: een koperwiek.

Koperwiek, Turdus Iliacus (foto Bart Cabanier)

Een week later, op zaterdag 20 februari, stond ik opnieuw aan een kerk, ditmaal in Corbion, een klein gehucht nabij Ciney, in het hart van de Condroz. De windhaan rekte zich uit naar het zuidoosten. Ik stapte de Rue du Trou du Renard op. Ik vroeg me net af waar die vos zijn hol zou maken toen ik een zacht trompetter hoorde. Een stoet kraanvogels vloog in V-vorm boven mijn hoofd. Als vanzelf maakte ik een vossensprong. Voor mijn voeten de grond bereikten, slingerden een tweede en een derde golf van die prachtige vogels voorbij. Ze tekenden mijn oude vliegers in de lucht.

Kraanvogeltrek, Corbion, 20 februari 2021
Deze wolf maakt een vossensprong. Vossen hebben een heel typische manier om hun prooi te bespringen. Wolven kunnen dat ook. Exact dezelfde techniek. Foto: Dennis Rademaker

Gedreven door voorplantingsdrift verlieten de kraanvogels enkele dagen eerder massaal hun overwinteringsgebied in Centraal en Zuid-Spanje. Een stevige rugwind uit het zuidoosten duwde de tienduizenden vogels nu met een snelheid van 80, 90 of zelfs 100 kilometer per uur over België en Nederland richting thuishaven in Zweden en Finland.  Eens je het geluid van een troep kraanvogels gehoord hebt, herken je het de rest van je leven: een melancholiek trompetterend ‘krroeh-krroeh-kroedeloedeloedeloed’.

Trekroute van de kraanvogels, Bron: ECMN (European Crane Migration Network)

Op 25 februari fietste ik langs de Boonmarkt in Heist-op-den-Berg. Over de weilanden klonk de nasale roep van twee overvliegende grauwe ganzen. In de verte zag ik de kerk van Hallaar. De toren stond te ver om de windrichting aan de haansnavel af te lezen. Ik zette mijn fiets aan de kant en tuurde over de akker. Daar zat hij, de kievit. Niet veel later duikelden er vier al zingend en spelend door de lucht: ‘kiejuh-widdelWIEP, ie-WIEP ie-WIEP… tjie-oo-WIEP’. Als de wind meezit, maakt je hart vanzelf een sprongetje!