







Kleine huisdieren, vogels, konijnen, knaagdieren en reptielen. Dit staat op het visitekaartje dat ik dinsdag 9 maart in de wachtruimte van VOC dierenarts Tom Verbeek meeneem. Tom is een van de weinige dierenartsen in de omgeving die zich ook specialiseerde in de verzorging en behandeling van vogels. Een toevalstreffer voor het VOC (opvangcentrum voor vogels en wilde dieren Neteland)!
Om 11.30 u spreek ik met verantwoordelijke Stien af om de dieren op te halen op het VOC en deze met de Dierenambulance VOC Neteland over te brengen naar Dierenartsencentrum Trigenio in Nijlen. Ik rijd mee als sidekick: bakken in- en uitladen, foto’s maken, kijken, luisteren, diagnose en behandeling noteren. Het verslag is voor het VOC’ke (ledenblad VOC).
11.45 u
Vijf dieren in nood wachten op verzorging in de wachtzaal: een kerkuil, een zwarte specht, een meerkoet en twee egels. Ik schrijf nummer, datum van vondst, gewicht en vindplaats in mijn boekje. De zwarte specht maakt zo’n lawaai dat Stien beslist hem buiten verder te laten roffelen tegen het harde plastiek van zijn bak. Aan het lange en luide machinegeweersalvo te horen, gok ik op een mannetje. Wanneer deze grootste der spechten zijn hol uithakt in een oude beuk is het geroffel, dat bij een mannetje langer duurt dan bij het vrouwtje (tot 3 seconden), op 2 tot 4 kilometer hoorbaar.
12.00 u
Tom begroet ons in zijn kabinet.
Kerkuil, nummer 385: Breuk aan linkerschouder, rechteroog beschadigd. Vloog hij ergens tegenaan of werd hij in de vlucht gevat door een auto? Een röntgenfoto schept duidelijkheid. Ernstige breuk. Herstel onmogelijk. Het lijkt hard, maar een vogel die niet kan vliegen, help je best door het dier te laten inslapen. Als het al niet opgepeuzeld wordt, sterft het van de honger. Tom vertelt dat mensen in zo’n geval vaak vragen om het dier alsnog te redden, bij voorbeeld door een vleugel te amputeren. Tom is vastbesloten: Een wilde vogel moet kunnen vliegen. Stien en ik zijn het volledig met hem eens.
Zwarte specht, nummer 371: Adult. Geheel rode kruin. Een mannetje, inderdaad. Deze forse vogel werd gevonden in een tuin te Noorderwijk. Op de röntgenfoto is te zien dat de coracoid gebroken is. De coracoid is een bot in het schoudergewricht van een vogel. Tom legt uit dat een mens 3 botten in zijn schouder heeft: de bovenarm, het schouderblad en het sleutelbeen. Vogels hebben een extra bot aan de schouder: het ravenbeksbeen of os coracoides. Bij vogels speelt het een belangrijke rol bij het vliegen. Behandeling: pijnstillers en rust. Drie weken verblijf in een kleine ruimte zodat hij zijn vleugels niet kan uitslaan. En dan? Vrijlaten!
Meerkoet, nummer 298: De meerkoet werd op 17 februari binnengebracht op het VOC. Zijn poot is nog steeds gezwollen. Ook hij gaat onder de scanner. Diagnose: Een klein wonde aan zijn rechterpoot veroorzaakte een gewrichtsinfectie aan het bot. Gevolg: artritis. Behandeling: metacam (ontzwellen) en tweemaal daags 50 milligram clindamycine (antibioticum). Het gewricht zal dikker blijven. Het dier blijft mechanisch manken, maar zal geen pijn meer lijden. Binnen twee weken kijkt Tom het dier opnieuw na. Bij een gunstig resultaat wacht hem de vrijheid.
Egels, nummer 58 en 264: De volwassen egels wegen meer dan 1 kilogram en zijn voldoende aangesterkt om uit te zetten in de vrije natuur. De oude wonden aan de kop en op het lichaam worden onder narcose proper gemaakt. Om beurten gaan de egels in de narcose-emmer. Dit is een kleine emmer met in het deksel een plastic buis om verdoving toe te dienen. Nadien krijgen de egels een zuurstofmasker op. De dierenartsassistente verwijdert de korsten van de wonden en ontsmet ze met een spray. De wonden kunnen nu goed helen. Behandeling: twee dagen metacam (pijnstillend en ontstekingsremmend) en een week duphamox (antibioticum).
13.30 u
Met een volgeladen dierenambulance rijden we terug naar het VOC. Oproep van verantwoordelijke Celeste via de speaker: Op het militair domein Grobbendonk is een gewonde ree gevonden. Of we die kunnen ophalen? Militairen vonden het dier en verwittigden snel het VOC. Het dier zat gekneld tussen de ijzeren poort en de draad van de omheining. In een poging om zich los te rukken, had het dier zich gekwetst. De schuwe ree lag nu uitgeput, angstig en gewond aan poten en kop op de grond. Stien legt er snel een deken overheen. De stress die reeën ervaren in de nabijheid van mensen is levensgevaarlijk. Ze tilt het dier samen met de militairen in de houten transportbak van de ambulance. Ondanks de snelle oproep en actie om de ree te redden, bleek het dier bij aankomst op het VOC gestorven.
Werken met wilde dieren, het blijft een uitdaging. Niet elk dier kan gered worden, maar elk dier dat je opnieuw vrijlaat, is een nieuwe kans voor de toekomst van het dier en van de diersoort. Op lange termijn is het een voorwaarde voor het voortbestaan van de wilde dieren en voor de instandhouding van het ecosysteem als geheel.
Bedankt VOC, bedankt Trigenio, bedankt vrijwilligers en bedankt de vele mensen voor het signaleren en binnenbrengen van wilde dieren in nood [tromgeroffel]!
Helpers en parasieten in het vogelrijk
Het is des mensen én merkwaardig genoeg ook des vogels dat soortgenoten elkaar helpen bij het grootbrengen van hun gezin. Bij voedselschaarste krijgen de oudste jongen het grootste deel van de koek. Ze worden groter en sterker en verdringen de jongere nestgenoten. Het recht van de sterkste, zal je denken. Misschien, maar geen nood, zelfs in het vogelrijk heerst het Afrikaanse gezegde: ‘It takes a village to raise a child’.
Als vader- en moedervogel niet in staat zijn hun volledige kroost te voeden, is er altijd wel een tante of nonkel in de buurt die ter hulp snelt. Deze ‘broedhelpers’ zijn vaak jonge vogels die zelf geen nest konden bouwen of bij wie het broedsel mislukte.
Waarom doen bepaalde vogelsoorten dit? Is het een daad van vogelliefde? Allicht niet. Dit gedrag maakt deel uit van een instinctieve voortplantingsstrategie: Het eigen broedsucces zal vergroten als de jonge vogels later hun eigen broedsel hebben. Dan worden zij op hun beurt bijgestaan door de jongen die ze zelf hebben helpen grootbrengen.
De meeste broedhelpers vind je bij koloniebroeders (o.a. gierzwaluwen, oeverzwaluwen, bijeneters). Zij brengen hun jongen groot op een gemeenschappelijke broedlocatie. Als er helpers aanwezig zijn, groeien de jongen sneller. Het derde en vierde jong groeit dan even snel als de oudste twee.
De koekoek is geen broedhelper, maar een broedparasiet. Het vrouwtje komt, slim als ze is, pas aan in het broedgebied als de nesten van de andere vogelsoorten reeds gebouwd zijn. Ze legt zo’n 10 tot 25 eieren in verschillende nog niet bebroede nesten. Ze legt 1 ei per nest. Haar voorkeur gaat uit naar het nest van de kleine karekiet of de heggenmus, maar de koekoek heeft zo’n 40-tal pleegouders of ‘waardvogels’.
Een koekoek die geboren is bij een heggenmus als waardvogel, legt later zelf eieren in het nest van een heggenmus enz. In de loop van de evolutie heeft het ei dat een koekoek achterlaat zoveel mogelijk dezelfde kleur en afmetingen als de andere eieren in het nest van de waardvogel.
Eens het ei gelegd, neemt de lepe dievegge een ander ei mee in haar snavel en slikt het in. De koekoek beschikt bovendien over twee tenen voor en twee achter (waar dit bij de meeste vogels drie voor en een achter is), om zich stevig aan de nestrand vast te houden tijdens het stelen van de eieren.
De waardvogel merkt niets. De indringer komt na 12 dagen als eerste uit het ei. Het pas uitgekomen koekoeksjong duikt snel onder de andere eieren en wipt ze met behulp van een groef op zijn rug met een ruk over de nestrand. Hij weet: Een nest met één ei zal achtergelaten worden door een waardvogel, maar een nest met één jong laat een vogelouder nooit in de steek.
Het jong is de koning te rijk. Als de nietsvermoedende vogelouders bij het nest komen misleidt het koekoeksjong hen door snelle geluiden te produceren. Hij spert zijn grote oranjerode keel zover open dat het voor de waardvogel lijkt op een nest vol jongen. Het koekoeksjong wordt veel groter dan de waardvogel. De kleine karekiet voedt dan bij voorbeeld een jong dat ettelijke keren groter en zwaarder is dan hemzelf. Dit levert vreemde taferelen op!
Op 12 april 2019 fiets ik langs de Damse vaart van Brugge naar Damme. In Damme vind je boekhandel Maerlant. Daar koop ik voor 4,20 euro de achtste druk (N.V. W. J. Thieme & CIE – Zutphen, 1952?) van het boek ‘Wat vliegt daar? Volledig zakboek der vogels van Midden-Europa’ met tekst van Dr W. H. Dobben (technisch leider van het ‘Vogeltrekstation Texel’) en met 291 gekleurde en 36 ongekleurde afbeeldingen van W. Goertzen en R. Oeffinger.
In de inleiding schrijft Van Dobben: ‘Dit zakboek bevat een plaatje van bijna iedere in Midden-Europa voorkomende vogel, met een korte aanvullende beschrijving van uiterlijk en stem (die het herkennen vergemakkelijkt) en enige kenmerkende bijzonderheden van de soort.’
Wat verder staat: ‘Over het algemeen kunnen we bij vogelliefhebbers twee stadia onderscheiden: de jacht op soorten en verder het binnendringen in het intieme leven der vogels. Wanneer een beoefenaar van dit eerste stadium alle gewone soorten kent, begint een geanimeerd gedraaf achter zeldzaamheden en als alles nu normaal verloopt, maakt dit gaandeweg plaats voor een rustig terugkeren naar de ‘gewone soorten’, om die te leren kennen in een diepere zin van het woord.‘
Vandaag schrijf ik 18 maart 2021. Geen idee of ik als vogelliefhebber in het eerste of het tweede stadium zit. De jacht op soorten sloeg ik over, alsook het geanimeerd gedraaf achter zeldzaamheden. Ik houd het graag bij een rustig observeren van ‘de gewone soorten’ om die te leren kennen in een diepere zin van het woord. Na enkele jaren als vogelaar begin ik stilaan te verlangen naar die diepere zin van het woord, hoe die ook moge klinken.
WAT VLIEGT DAAR?
Foto’s van alle vogels zijn van Bart Cabanier, genomen in het Turnhouts Vennengebied en omgeving in de loop van de maanden januari, februari en maart 2021. De ‘stem’ van de vogel nam ik over uit het zakboek van Dr W. H. Van Dobben.
Om het gemakkelijk te maken spraken we af aan de kerk van Hallaar. De windhaan op de toren keek naar het oosten. Een zachte sneeuwlaag bedekte de grafstenen. Een prima dag voor een winterwandeling. Het overstromingsgebied aan de Nete kraakte onder een stralende zon. Verhalen van een ouderwetse winter uit 1979 borrelden op. En al was ik nog lang niet geboren, beelden van de bevroren zee uit 1963 vulden mijn hoofd.
Kleine groepen kramsvogels of tsjaklijsters wiebelden over het ijs. Hun roep klinkt als het geluid van een grote haagschaar: ‘tsjaktsjaktsjaktsjaktsjak’. Na een hevige sneeuwval proberen de kramsvogels een opschuivend sneeuwfront voor te blijven. Zo krijgen we ze in de winter soms in grote aantallen te zien. Ze blijken dol te zijn op bessen. De legende vertelt dat ze na het eten van gistende duindoornbessen stomdronken rondlopen. Niet zo vreemd dus dat ik ze zag waggelen op het ijs. Wat verder zat een wintergast met koperrode ‘oksels’: een koperwiek.
Een week later, op zaterdag 20 februari, stond ik opnieuw aan een kerk, ditmaal in Corbion, een klein gehucht nabij Ciney, in het hart van de Condroz. De windhaan rekte zich uit naar het zuidoosten. Ik stapte de Rue du Trou du Renard op. Ik vroeg me net af waar die vos zijn hol zou maken toen ik een zacht trompetter hoorde. Een stoet kraanvogels vloog in V-vorm boven mijn hoofd. Als vanzelf maakte ik een vossensprong. Voor mijn voeten de grond bereikten, slingerden een tweede en een derde golf van die prachtige vogels voorbij. Ze tekenden mijn oude vliegers in de lucht.
Gedreven door voorplantingsdrift verlieten de kraanvogels enkele dagen eerder massaal hun overwinteringsgebied in Centraal en Zuid-Spanje. Een stevige rugwind uit het zuidoosten duwde de tienduizenden vogels nu met een snelheid van 80, 90 of zelfs 100 kilometer per uur over België en Nederland richting thuishaven in Zweden en Finland. Eens je het geluid van een troep kraanvogels gehoord hebt, herken je het de rest van je leven: een melancholiek trompetterend ‘krroeh-krroeh-kroedeloedeloedeloed’.
Op 25 februari fietste ik langs de Boonmarkt in Heist-op-den-Berg. Over de weilanden klonk de nasale roep van twee overvliegende grauwe ganzen. In de verte zag ik de kerk van Hallaar. De toren stond te ver om de windrichting aan de haansnavel af te lezen. Ik zette mijn fiets aan de kant en tuurde over de akker. Daar zat hij, de kievit. Niet veel later duikelden er vier al zingend en spelend door de lucht: ‘kiejuh-widdelWIEP, ie-WIEP ie-WIEP… tjie-oo-WIEP’. Als de wind meezit, maakt je hart vanzelf een sprongetje!
Deze steenmarter zag ik op de ochtend van 4 december op het voetpad op de Boudewijnlaan in Heist-op-den-Berg. Ik reed langs er langs met mijn fiets. Dit is de tweede maal dat ik een dode steenmarter ‘s morgens dood aantref, aangereden langs een drukke baan. De eerste zag ik op 11 oktober 2019 om 8.28 u vlakbij mijn deur voor de schoolpoort, in het centrum van Heist-op-den-Berg.
Op wikipedia lees ik dat de steenmarter vaak leeft vlak bij de mens en zijn intrek neemt in huizen, op de zolder of in een spouwmuur, of in stallen en schuren. Soms graaft hij een hol in de grond. De steenmarter jaagt op kippen en ander pluimvee. Daarbij is een aantal van vijf tot tien kippen per nacht niet ongewoon. De steenmarter kan ze naar de meest onmogelijke plaatsen meeslepen, zoals op daken en over hekken.
Bij natuurpunt lees ik: ‘Vind je een doodgereden steenmarter, voer dan de exacte locatie in op dierenonderdewielen.be. Natuurpunt wil de zwarte punten op de Vlaamse wegen nauwkeurig in kaart brengen en samen met de bevoegde overheden zoeken naar efficiënte oplossingen.’
Een ander woord voor steenmarter is het fluwijn. In België is de steenmarter beschermd. Het is zelfs niet toegelaten om een steenmarter te vangen om elders vrij te laten.
‘Zoogdierhersenen bestaan uit laagjes, zoals een club sandwich, terwijl de hersenen van een vogel meer lijken op een pizza. Alle onderdelen zijn aanwezig, maar ze liggen niet op elkaar gestapeld.’
Nicola Clayton, wetenschapper aan de universiteit van Cambridge, bestudeert de cognitieve vermogens van kraaiachtigen en kwam tot deze merkwaardige vaststelling met betrekking tot het brein van vogels. Niet de omvang, maar de dichtheid van neuronen in het brein zou bepalend zijn bij de intelligentie van vogels. Hoewel het brein van vogels dus veel kleiner is dan dat van de zoogdieren beschikken ze over meer neuronen in hun hersenpan. Hierdoor kunnen vogels – tot op zeker niveau -probleemoplossend denken, gebruiken ze soms gereedschap in de vorm van takjes of steentjes, herkennen ze zichzelf in een spiegel én maken ze toekomstplannen.
Zelf word ik er dagelijks aan herinnerd dat onder mijn hersenpan geen club sandwich of een pizza schuilt. In mijn schedel huist een reptielen- en zoogdierenbrein. Aan het gezond verstand twijfel ik wel eens. Elk denkbeeldig onheil doet het reptiel in mij ontwaken. Nog voor het zoogdier mij eraan herinnert dat het ‘maar’ een boze droom is, vlucht ik weg, tenzij ik niet al eerder terplekke ben bevroren.
Vluchten is de beste optie, zowel voor mij als voor veel vogels. Met dit verschil: Vogels vluchten niet voor beelden, maar voor mensen.
Rob Bijlsma, ornitholoog, roofvogelspecialist en onderzoeker, noteerde over meer dan tien jaren de vluchtafstand van 174 vogelsoorten. Op alle daglichturen en voor alle seizoenen mat hij tijdens zijn wandelingen de afstand waarop de vogelsoorten voor hem wegvlogen. Met een vluchtafstand van 190 meter spant de slechtvalk duidelijk de kroon. Hoe zwaarder de vogel, hoe groter de vluchtafstand. De vogel met de kleinste vluchtafstand (1 meter) bleek het goudhaantje. In gevaar is dus de kleinste (8,5 centimeter) en lichtste (4 tot 7 gram) vogel van Europa ook de meest benaderbare.
Goudhaantjes hoor je meer dan dat je ze ziet. Met hun ijl en hoog gezang -‘zrie, zrie, zrie’– verraden ze zichzelf in de toppen van de bomen. Af en toe, als ze op zoek zijn naar voldoende voedsel, komen ze naar beneden. Ze gaan zo op in hun overlevingsdrang dat je ze bijna aan zou kunnen raken.
In navolging van Bijlsma wandel ik graag op de vluchtafstand van de vogels. Zij hoeven niet te vluchten. Ik weet op welke afstand ik mij houd om hun activiteit niet te verstoren.
Mijn eigen vluchtafstand varieert vandaag (noodgedwongen) van anderhalve meter tot enkele tientallen kilometer. Waar nodig kruip ik weg op grote afstand. Zodra de kust weer veilig is, verkort ik de afstand. Dat vluchten zal ik als reptiel niet kunnen laten, maar je vindt me misschien wel sneller terug, ergens, in de toppen van de bomen. Vluchtafstand: 1 meter.
Ann
Vluchtafstanden van vogels in meters
Aalscholver 125 m
Blauwe reiger 139 m
Boerenzwaluw 20 m
Boomklever 6 m
Buizerd 103 m
Goudhaantje 1 m
Groene specht 31 m
Grote bonte specht 11 m
Grote zilverreiger 166 m
Heggenmus 7 m
Houtduif 41 m
Knobbelzwaan 99 m
Koolmees 5 m
Merel 16 m
Pimpelmees 5 m
Roodborst 7 m
Slechtvalk 190 m
Staartmees 3 m
Wilde eend 86 m
Winterkoning 10 m
Zanglijster 17 m
Zwarte kraai 66 m
Zwarte specht 39 m
De uitgebreide lijst met vluchtafstanden vind je terug in het vogeltijdschrift voor lezers, ‘De Scharrelaar’, 2019/2, p. 108-113 bij het artikel ‘Vluchten kan niet meer’ door Rob Bijlsma.
Staartmees, Aegithalos caudatus europoeus (Hermann)
Orde PASSERIFORMES – Familie PARIDAE
Van de Balkans, tot noorelijk Italië, Zwitserland, het Westen van Frankrijk, België, Holland, het Zuid-Westen van Duitsland. Andere ondersoorten bevinden zich in andere streken van Europa en Azië. Het ras van het Noorden daalt niet tot in België in de winter. De onze zijn standvogels, overal verspreid waar bossen zijn. Vertoont twee vormen van gevederte: deze met witte kop zonder strepen, zeldzaam, en de gewone met twee strepen op de kop.
Nestelt in zeer afgewisselde plaatsen; nest van mos, korstmos, spinnewebben, in vorm van beurs of peer, zijopening van boven, gevoeierd met overvloedige pluimen; 7-11 witte gevlekte eieren; als regel één broedsel. Eet bijna uitsluitend insecten. Zeer gezellig. Fijne kenschetsende roep: “tsi tsi tsi” en “tjerrrt” of “tjerrrp”; zang: een zacht welluidend gekweel doch met zeer flauwe stem: verbinding van roepgeluiden met lichte veranderingen.
(Bron: De vogels van België, Les oiseaux de Belgique, uitgegeven door N.V. FORT-PRODUKTEN, Itegem, 1959)