Roerloos

Vannacht werd ik aangevallen door een leeuwin. Uit het niets sloop ze geruisloos over de bovenrand van de kast. Ze had de hoek rechts van mij al bereikt. Ik vluchtte. Misschien was het slechts een fractie van een seconde. De achtervolging op leven en dood leek uren te duren. Om mijn kostbare vel te redden schudde ik mezelf wakker.

De avond ervoor stond ik voor een kast roofvogels in de stille ruimte van het opvangcentrum voor vogels en wilde dieren. De collega’s laten het voederen van de roofvogels graag aan mij over. Ze weten dat dit de plek is waar ik het liefst vertoef. De kast is verdeeld in zes vakken. Als in een appartement verbleven daar links boven twee jonge blazende kerkuilen. Daaronder, op de tweede verdieping, wachtten acht hongerige steenuilen. Gelijkvloers zag ik de schim van de torenvalk door het matte plexiglas. De bewoners aan de rechterkant bestonden van boven naar onder uit een iets oudere steenuil, een volwassen buizerd en een piepjonge kerkuil. Behalve de torenvalk en de buizerd die net gegeten hadden, deelde ik in totaal zestien stuks dode muizen uit aan de dieren.

De kleine kerkuil van rechtsonder kon niet zelf eten. Ik nam hem voorzichtig uit zijn hok, opende zijn weke bek en bracht de kleine stukjes voedsel een voor een met behulp van een plastic pincet naar binnen. Hij slikte ze langzaam door. De blazende kerkuilen voederde ik in het hok. De ene bleef rustig zitten, terwijl de andere me bij elke aangereikte hap trachtte aan te vallen met zijn nog onvolgroeide poten en klauwen.

Om er zeker van te zijn geen enkele over te slaan, nam ik elk van de acht steenuilen apart. Nog voor ze het eten aangereikt kregen, hoorde ik het klikken van hun naar voedsel happende bekken. De laatste muis bewaarde ik voor de eenzame steenuil van rechtsboven.

Mijn taak zat erop. Ik bibberde wat na. Ik had genoten van elke hap die ik hen gaf, maar hapte nu zelf naar adem. Het blijven tenslotte roofvogels.

In Planckendael werden op acht juni de ooievaarsjongen geringd. De kolonie bestaat daar nu uit meer dan 150 ooievaars. Tijdens het ringen blijven de kuikens roerloos liggen in het nest. Zo beschermen ze zich tegen een mogelijke aanval van roofvogels. Mijn schrik was compleet overbodig. Jonge vogels wachten doorgaans gewoon op hun eten. Bovendien vallen roofvogels alleen bewegende prooien aan.

Volgende week sta ik als een monnik voor het appartement. Ik beweeg zo min mogelijk. De dieren zullen rustig blijven en er zal ’s nachts geen leeuwin op mijn kast verschijnen. Mocht dit ooit het geval zijn, sla ik niet op de vlucht, maar blijf roerloos liggen.

Het was een leeuwin, geen leeuw. Vannacht had ik mezelf aangevallen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.