Hoogtevrees

Naar het schijnt is hoogtevrees niet zozeer de angst voor de hoogte. Het bibberen en beven op zekere hoogte ontstaat uit de angst voor het vallen. Indien de constructie waar je op staat of aan hangt -alvast in je geest- bestand is om je op te vangen, wint het vertrouwen het van je angst. Zelfs de grootste angsthaas blijkt dan in staat de Mount Everest op te klimmen.

Met dit in gedachten staarde ik vol ontzag naar de boomklimmer die stevig omgord en bengelend aan de klimtouwen zonet drie jonge buizerds uit het nest haalde om hen te ringen in naam van de wetenschap. Het nest bevond zich zo’n 15 meter boven de begane grond. Hij had er het volste vertrouwen in.

Op 11 mei 2022 hoorde ik ze boven mijn hoofd in het centrum van Heist-op-den-Berg: gierzwaluwen! Tweemaal per nacht schieten ze als een pijl omhoog om daarna weer omlaag te glijden. In de avondschemervlucht en bij de ochtendschemering bereiken ze hun grootste hoogte. Ze bevinden zich dan tweeëneenhalve kilometer boven het aardoppervlak. Dat uitzonderlijke uitzicht biedt hen de mogelijkheid om zich optimaal te oriënteren. Daarboven zien ze of er zwaar weer aankomt. Ze stellen hun kompassen bij en wisselen informatie uit met soortgenoten. Om te slapen zakken ze tot zo’n 300 meter. Ze slapen, eten en paren in de lucht. Enkel om te broeden lassen ze een stop in.

Grutto’s slapen, eten en paren op de grond. Na de paring zoeken ze een nestplaats. Het mannetje draait verschillende nestkuiltjes uit in het hoge gras. Het vrouwtje kiest het meest geschikte, krabt de bodem uit en legt er haar eerste ei. Eenmaal het nest compleet, is het een komen en gaan van broedende ouders. Als alles goed gaat, komen na 23 tot 25 dagen vier gruttokuikens uit het ei. De kuikens verlaten direct het nest en leven de eerste weken van insecten in het kruidenrijke grasland. Eens ze mee op trek gaan, ontpoppen ze zich tot ware hoogvliegers. Ze vliegen zonder angst de Sahara over op een hoogte van drie tot zes kilometer.

In Paolo Cognetti’s ‘De acht bergen’ las ik: ‘Misschien is het waar, zoals mijn moeder beweerde, dat ieder van ons een favoriete hoogte heeft in de bergen, een landschap dat op ons lijkt en waar we ons goed voelen.’ Zonder twijfel klopt dit voor de boomklimmer, de gierzwaluw en de grutto. Ik stelde me onmiddellijk de vraag: Wat is dan mijn favoriete hoogte? Ik zag het antwoord nog voor ik de vraag beëindigd had.

Voor mijn ogen doemden de bergen van Wales op: grote weidse bergen, zacht glooiend, mals en sappig. Een groene oase middenin een helderblauwe zee. Dat was mijn stek. Daar wilde ik zijn. Een jaar na Wales ging ik op huttentocht in Aigüestortes, een nationaal park in Catalonië. De lege, echoënde rotsgebergten waren machtig: behalve een eenzame rotskruiper, geen levende ziel te bespeuren. Prachtig om zwijgend in rond te dwalen en over de rotsen te klauteren. Mijn adem stokte bij het zien van de schoonheid van dergelijk desolaat landschap. Pas wanneer langzaamaan het groen verscheen, ik het water hoorde kabbelen en de vogels in aantal en gezang toenamen, begon mijn bloed weer goed te stromen. Toen wist ik: Dit is mijn ideale hoogte.

Schrik voor de hoogte heb ik niet. Het is de angst voor het vallen.

Ann

Video ‘Grutto’s in het Turnhouts Vennengebied’, 3 april 2022, 10 u. (Ann Bruneel)

Testelt – 18/7/2021

Graffiti Testelt
Demerbroeken
Dagpauwoog, Aglais io
Bruin zandoogje, Maniola jurtina
Groot dikkopje, Ochlodes sylvanus
Gehakkelde aurelia, Polygon,ia c-album
Bloedrode heidelibel, Sympetrum sanguineum
Blauwe breedscheenjuffer, Platycnemis pennipes
Weidebeekjuffer, Calopteryx splendens
Gewone pad, Bufo bufo
Bruine kikker, Rana temporaria
Sint-Jacobsvlinder, rups, Tyria jacobaeae
Sint-Jacobsvlinder, Tyria Jacobaeae
Krasser, Chortippus parallelus

Operatie Wulp

Hoe het begon

Datum:28/5/’21Initialen:SVDB
Plaats:NijlenReg.nr.:1781-1783
Soortgrutto x 3 Juv. / Adult
Gewicht:  V / M
Reden Opname:Bijna omver gemaaid door boer. Geen ouders in de buurt.

Bovenstaande informatie lees ik op de fiche aan een van de grote grijze bakken in de verzorgingsruimte van het VOC. ‘Om het uur voederen’, staat er in vette letters bij.  Onder de gloeilamp staan drie kuikens dicht bij elkaar. Op de voederschotel gevuld met aarde leg ik een tiental meelwormen. De kuikens pikken ze moeiteloos een voor een met hun dunne lange snavel op. Grutto’s!

Al enkele jaren rijd ik vanaf april naar het Turnhouts Vennengebied, om aldaar met de komst van de eerste grutto’s het begin van de lente te vieren. Ik bewonder hun schoonheid en word op slag verliefd als ik hen hoog boven mij hoor roepen: ‘gudde-GRUT-too gudde-GRUT-too gudde-GRUT-too.’ Deze jongen zijn slechts enkele dagen oud wanneer ik ze die maandagavond 31 mei aantref op het VOC. Ik stuur Ignace, de huisringer van het VOC, een bericht met de vraag of hij mij wil verwittigen als hij deze jonge vogels komt ringen. Zijn mond moet zijn opengevallen van verbazing toen hij las dat deze grutto’s uit Nijlen kwamen. ‘Dat kan niet!’, stuurt hij terug, ‘In Nijlen zitten geen grutto’s!’

Een foto brengt duidelijkheid. De grutto’s blijken wulpen te zijn. Vanaf dat moment ga ik bij elk bezoek aan het VOC koortsachtig op zoek naar de verschillen tussen een grutto- en een wulpenjong. Ik weet dat de wulp makkelijk te herkennen is aan zijn gekromde snavel. Maar deze snavels zijn loodrecht. Ik neem er thuis de Lars Svensson Vogelgids van Europa bij: Grutto, juveniel, hals en borst met kaneelbruine of oranjebruine zweem. Wulp, juveniel, fijn gestreept op zijborst. Mijn kennis van jonge vogels schiet te kort. Ik kan geen onderscheid maken tussen een wulp en een grutto van een paar weken oud.

Er zit niets anders op dan te wachten tot de kenmerken duidelijker worden naarmate de jongen groeien. En inderdaad, op 25 juni is het duidelijk: Onmiskenbaar, wulpen! Een uit dons ontsproten grijsbruin verenkleed met fijn gestreepte zijborst kan de licht gekromde snavel maar met moeite bijhouden. Op lange grijze poten lopen de vogels zenuwachtig heen en weer in de buitenkooi van het VOC.

Donderdag 8 juli om 10.30 u sta ik aan het VOC met mijn fototoestel. Kjell Janssens werkt voor het INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) en is gespecialiseerd in het zenderen en ringen van heel wat vogelsoorten waaronder bruine, grauwe en blauwe kiekendief en velduil. Griet Nijs is gedragsbiologe en werkt als wetenschappelijk onderzoeker bij Natuurpunt Studie. Ze leidt momenteel een onderzoeksproject (met steun van provincie Vlaams-Brabant) waarbij het broedsucces en habitatgebruik van een 20-tal wulpenbroedparen in Vlaams-Brabant in kaart worden gebracht. Kjell en zijn collega Geert Spanoghe brengen hiervoor onder meer GPS-zenders aan op de vogels.Dit project zet daarnaast ook in op nestbescherming in samenwerking met lokale landbouwers.

Elke wulp telt

Het gaat slecht met de wulp. In Vlaanderen zijn naar schatting nog slechts zo’n 170-230 broedparen te vinden. Dat is meer dan een halvering  ten opzichte van de 500-600 broedparen die in het begin van de 21ste eeuw in Vlaanderen broedden.

Onderzoek wijst uit dat de afname van de populatie wulpen vooral te wijten is aan slechte broedresultaten. Broedparen hebben het bijzonder moeilijk om hun jongen groot te krijgen. De intensivering van de landbouw zorgt voor een achteruitgang van de kwaliteit van hun broedgebieden. Frequente maaibeurten geven nesten en jongen weinig kansen. Ook het verdwijnen en verdrogen van ondiepe plassen, sloten en greppels, die voedsel- en schuilmogelijkheden bieden, spelen een rol in de achteruitgang van de soort in Vlaanderen. Natuurlijke vijanden als buizerd, vos en marterachtigen profiteren van wijzigingen in het landschap. Ze nemen toe in aantal en in soorten en zijn zo mee verantwoordelijk voor de dramatische achteruitgang van de wulp.

Wulpen leggen hun eieren in een nestkuiltje in de grond. Stroomrasters die de eieren beschermen tegen vossen bieden jongen betere overlevingskansen, maar zijn geen garantie voor broedsucces. Ook slechte weersomstandigheden zorgen ervoor dat de eieren niet uitkomen. Zelfs in de beste omstandigheden overleeft slechts zo’n 30% van de vliegvlugge jongen hun eerste levensjaar. Wulpen zijn nestvlieders. De jongen verlaten binnen de twee dagen het nest en zoeken dan zelf hun voedsel. Dat maakt ze kwetsbaar voor roofdieren. Door onderzoek weten we steeds beter hoe we de wulp kunnen helpen. De kennis die verzameld wordt door het ringen en zenderen van wulpen biedt meer inzicht in de ecologische noden en schept kansen voor een betere bescherming en behoud van de soort.

Ringen en zenderen

Dat de wulpen op het VOC vandaag geringd worden en eentje een zender krijgt, is dan ook een speciale aangelegenheid.

Ik neem foto’s van de actie terwijl Kjell, Griet en Ignace met de grootste concentratie en kennis van zaken de beide wulpen van het nodige onderzoeksmateriaal voorzien. Beide jongen worden gewogen. Kjell bindt het zwaarste jong zorgvuldig een GPS-zender op de rug. Deze laat toe de locatie van het dier te volgen. Griet vertelt dat ze liefst een mannetje zenderen omdat die het langst bij de kuikens in het broedgebied blijven en eventuele invloed op de eileg in de toekomst zo vermeden wordt. Ze  bevestigt een gele projectring aan de linkerpoot, alsook de metalen wetenschappelijke ring. Een witte plastic kleurring met een unieke 4 lettercode komt aan het rechterbovenloopbeen. Griet meet de kop-snavellengte, de vleugellengte en de lengte van de snavel.

Wulp 1 weegt 540 g en heeft een zender. Het ringnummer is L178332. Op de  kleurring staan de letters EAJT. De kop-snavellengte is 124,1 de vleugellengte 244 en de snavel 77,9. Wulp 2 weegt 450 g en draagt het ringnummer L178331. EAJK staat op de kleurring. Kop-snavellengte bedraagt 107,1. De vleugellengte is 252 en snavellengte 65,5.

De weg naar de vrijheid

De vraag die zich stelt is: Waar laten we de wulpen vrij? Waar hebben ze de meeste kans op overleven? De beste omgeving voor de opgroeiende kuikens is vochtig kruidenrijk grasland met een open, gevarieerde structuur. Hier vinden ze dekking en voldoende voedsel. Deze kuikens hebben het voordeel toch enkele dagen in het wild te hebben doorgebracht voor ze op het VOC terechtkwamen.  Het vergroot hun kansen.

Hoewel jonge wulpen bij voorkeur worden losgelaten in het broedgebied waar ze vandaan komen, kozen we hier voor een andere optie. De meeste volwassen wulpen hebben op dit tijdstip inmiddels de broedgebieden verlaten. De jongen kunnen dan niet meer mee profiteren van de terreinkennis van hun volwassen soortgenoten. Het is dus beter ze los te laten in een gebied waar nog wel andere wulpen aanwezig zijn.

Kjell stelt voor om ze naar Doelpolder Noord te brengen. Dat is een brok natte natuur in de kern van Grenspark Groot Saeftinghe vlakbij de koeltorens van Doel. Het is ingericht als weidevogelgebied met brakwaterschorren en natte weilanden.  Kjell wil ze daar vrijlaten binnen een afgerasterd gebied waar wulpen, tureluurs, grutto’s en andere weidevogels ongestoord verblijven. De hoop is groot dat deze jonge wulpen zullen aansluiten bij de volwassen wulpen op hun najaarstrek.

Zo gezegd, zo gedaan. Griet laadt de bak met de twee wulpen in haar wagen. We  volgen Kjell richting Doel. We rijden de Zoetenberm op. Kjell opent de afrastering. We stappen enkele meters het gebied in. Ik film het gebeuren. Kjell en Griet nemen elk een vogel uit de bak. Ze zetten ze voor zich neer op de grond. ‘Klaar?’ ‘Ja!’, zeg ik. Ze laten de vogels los. De wulp zonder zender vliegt direct op met een schreeuw. De eerste vlucht in alle vrijheid. Ik zie de wulp door mijn lens in een grote bocht vliegen over het weiland. Naast mij hoor ik een zacht gewapper. De gezenderde wulp slaat zijn vleugels uit. Ook deze is vertrokken.

Doelpolder Noord, de plek waar de wulpen werden vrijgelaten, 8 juli 2021

De Witte

Gezenderde vogels voor onderzoek geeft men vaak een naam. Vandaag krijg ik de eer. Ik kies voor ‘De Witte’, naar Mieke De Wit, oprichter van VOC Neteland en naar het gelijknamige boek waarin Lewie Verheyden zich als jonge vogel een weg baant naar de vrijheid.

Wulpen in Beeld, VOC Neteland, 8 juli 2021

(tekst en foto’s: Ann)

De ronde van het VOC

Maandag 21 juni. De Rode Duivels spelen straks tegen Finland. Om 18 u rijd ik het hobbelige pad in aan de Langstraat. Onthaasten gaat vanzelf.  Ik stap uit mijn wagen en hoor het vertrouwde geluid van de vogels en de kikkers. Het werk zit er bijna op, zou je denken. Niet zo op het VOC. De avondshift begint.

Dan is al volop aan het werk in het egelhuis. Het huis lijkt eerder een appartement. Een twintigtal bakken hangen vierhoog tegen de wand. Dan controleert ze één voor één. Ze vult voeding en water aan en maakt de bakken proper waar nodig. Ze verzorgt de gewonden en dient de juiste medicatie toe. Nathalie vind ik terug in de tent. Ze beantwoordt de telefoonoproepen en schotelt ondertussen de merels aangepaste voeding voor. Jan geeft in de verzorgingsruimte de voorlaatste voedermengeling aan de jonge vogels in de couveuse. Aïssa vraagt of we het verder wel runnen met z’n vieren, zodat zij na een lange werkdag op het VOC met een gerust gemoed naar huis kan. Soms komen we handen en voeten te kort, maar we hebben er alle vertrouwen in: Tegen het einde van de avond heeft elk dier gekregen wat het nodig heeft.

Met volle goesting vlieg ik erin. De prooien voor het avondmaal staan netjes klaar. De kerkuilen en de bosuilen in de vliegkooien gooi ik hun portie muizen toe. De kerkuilen komen niet tevoorschijn. De bosuilen vliegen er direct op af. Ik open de kooi van de marters en de vossen. De dieren zijn schichtig en snellen met hun buit naar een veilige plek onder de grond. Ondertussen kijk ik in het ratten- en muizenhok of de dieren voldoende water hebben. Ik vul water bij en sluit de deuren voor de nacht. De kauwen krijgen extra hondenbrokken. De buitenronde zit erop.

Ik maak een blad voor de prooien van morgen. ‘s Avonds halen we de prooien uit de diepvriezer, zodat de ochtendshift meteen kan starten. Ik maak voor elk dier een individuele schotel: darrenbroed en duif voor de wespendief, kuikens voor de buizerd, muizen voor het sperwerjong enz.

In de tent roepen de jonge pimpelmezen vanuit hun kooi om eten. Ik geef de appelvink die gepakt werd door een kat wat meelwormen. De duiven en de Turkse tortels die niet zelfstandig eten geef ik eendenkorrel. Ik haal ze een voor een uit de kooi en controleer de krop. Voel ik geen granen, dan krijgen ze een portie pap toegediend.

Ik zie dat Jan binnen de eendenkuikens ‘droog’ zet. Hij verwijdert het water en zet de kuikens over in een droge bak onder de gloeilamp. ‘De kleine egels in de couveuse in het egelhuis moeten nog elektrolyten (een oplossing van suikers en zouten in water, ideaal als eerste voeding voor moederloze dieren) krijgen!’, roept Dan vanuit de deuropening. ‘Iemand zin?’ Jan vertrekt naar het egelhuis.

In de stille ruimte geef ik twee jonge hazen hun dosis volle pap. Twee donzige sperwers, drie kerkuilen, een grote witte volwassen buizerd, een slechtvalk en een derde sperwerjong moeten even wachten. Een winterkoninkje is ontsnapt in de verzorgingsruimte. Ik zie het, grijp het beet en plaats het terug in zijn kooi. Om 21 uur krijgen de duiven en tortels in de couveuse de nodige hoeveelheid pap nutribird met een kropnaald.

De afwas stapelt zich op, maar eerst nog de roofvogels in de stille ruimte. Vorige week bracht een vrijwilligster van het WTT (Wildlife Taxi Team) een roofvogel binnen met gestreepte borst en buik, bruine bovendelen en smalle lichte randen aan de toppen van de veren. Iemand vond hem in Mechelen op het Douaneplein op de grond. Hij vloog niet. Het dier was geringd. We dachten aan een volwassen toren- of boomvalk, maar na raadpleging van de VOC vogelgids was er geen twijfel mogelijk: Het was een jonge slechtvalk. Ik las zijn ringnummer af en Nathalie noteerde: H205091. Aan de hand van het ringnummer kan het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) deze vogel verder wetenschappelijk volgen.

Vandaag geef ik deze slechtvalk zijn twee kuikens. Hij eet nog niet zelfstandig, dus reik ik hem zijn voedsel aan. Hij slikt de stukken vlot naar binnen. De overige roofvogels krijgen tot slot hun prooien.

We wassen af, ruimen op en doven het licht in de verzorgingsruimte. We babbelen wat na in de educatieve ruimte. De overwinning van de Duivels hebben we die avond gemist, maar de poten van een jonge slechtvalk in je vingers door je handschoen voelen is vergelijkbaar met het aanhoudend euforisch gejuich na een doelpunt van de snelste Rode Duivel.

Slechtvalk, Falco peregrinus (foto Pixabay)

Ann

Tsjip

Foto’s Bart Cabanier

Griel, Burhinus oedicnemus
Tjiftjaf, Phylloscopus collybita
Torenvalk, Falco tinnunculus
Boerenzwaluw, Hirundo rustica
Boerenzwaluw, Hirundo rustica
Witte kwikstaart, Motacilla alba
Gele kwikstaart, Motacila flava
Blauwborst, Luscinia svecica
Blauwborst, Luscinia svecica
Kleine plevier, Charadrius dubius
Zwartkop, Sylvia atricapilla
Meerkoet, Fulica atra
Grutto, Limosa limosa

In volgorde van verschijnen (Condroz 8-9 mei 2021)

Putter, Carduelis carduelis
Gele kwikstaart, Motacilla flava
Veldleeuwerik, Alauda arvensis
Paapje, Saxicola rubetra
Maartse vlieg, Bibio marci
Blauwe kiekendief (vrouwtje), Circus cyaneus
Veldleeuwerik, Alauda arvensis
Geelgors, Emberiza citrinella
Tapuit, Oenanthe oenanthe
Haas, Lepus europaeus
Oranjetipje, Anthocharis cardamines
Kalf
Roodborsttapuit (vrouwtje), Saxicola rubicola
Kneu, Linaria cannabina
Roodborsstapuit (mannetje), Saxicola rubicola
Bosmestkever, Trypocopris vernalis

Gierzwaluwen

Eind april hoor je de juichende roep van de gierzwaluw. In 1897 schreef Guido Gezelle dit gedicht over deze bijzondere vogel. Wie het hardop leest en de aanwijzing ‘hoe meer leestekens, hoe sterker de uitroep’ volgt, hoort de heerlijk gierende klanken van de gierzwaluw dichterbij komen en weer zwakker worden. De lente vliegt zo je hoofd binnen!

Gierzwaluwen

‘Zie, zie, zie,

zie! zie! zie!                                                      

zie! zie!! zie!!

     zie!!!’

tieren de

zwaluwen,

twee- driemaal

     drie,

zwierende en

gierende:

‘Niemand, die…

      die

bieden den

stiet ons zal!

Wie? wie? wie??

     wie???’

Piepende en

kriepende,

zwak en ge-

zwind;

haaiende en

draaiende,

rap als de

     wind;

wiegende en

vliegende,

vlug op de

     vlerk;

spoeien en

roeien ze

ringsom de

     kerk.

Leege nu

zweven ze, en

geven ze

     bucht;

hooge nu

hemelt hun

vlerke, in de

     lucht:

amper nog

hoore ik … en,

die ‘k niet en

     zie

lijvelijk

zingen ze:

‘Wie??? wie?? wie?

     wie…’

Bron: Guido Gezelle, Hoger dan de sterren, gedichten, Matthijs de Ridder, Pelckmans en Polis, Kalmthout, 2018.

(Ter verduidelijking: bieden den stiet ons zal = niemand zal ons tegenhouden; spoeien =  haasten; bucht = vuil; vlerke = vleugels)

Gierzwaluwen, Apus apus (foto Bart Cabanier)

De ontbrekende schakel

In volle Coronatijd beperkte ons jaarlijks verlof zich vorige zomer tot een tweedaagse uitstap naar Nationaal Park de Maasduinen in de gemeente Bergen in Nederland. Veel tijd om in te pakken had ik niet nodig. In de plaats deed ik wat opzoekwerk naar flora en fauna in de streek.

Nationaal Park De Maasduinen is een bos- en heidegebied, gelegen op een langgerekte zandrug tussen de Maas en de Duitse grens. Het park strekt zich uit over een lengte van ruim 20 kilometer en heeft een breedte van gemiddeld twee à drie kilometer. In totaal is het ruim 4500 hectare groot. Het bevat de langste rivierduingordel van Nederland, in duizenden jaren ontstaan door een samenspel van water, wind en mens.’ ‘Het gentiaanblauwtje werd na 1982 niet meer gezien, maar zijn waardplant , de zeldzame klokjesgentiaan, is er nog wel.’ (Wikipedia)

Op mijn ‘watch and see’ lijstje stonden nu behalve een raaf en een nachtzwaluw ook een klokjesgentiaan. De raaf ken ik nog steeds enkel uit sprookjes. Een avondwandeling naar Averbode Bos en Heide met een bende vogelaars die zich graag laat betoveren door het bezwerende geluid van de nachtzwaluw, had ik aan mij laten voorbijgaan. Het vinden van een klokjesgentiaan zou mijn geloof in sprookjes en mijn gemiste kans op nachtzwaluwen overstijgen.

Om de plant te vinden, kon ik in principe ook uitkijken naar de vlinder of de mier. Dat zit zo: Het gentiaanblauwtje zet zijn eitjes af op de bloemknoppen van de klokjesgentiaan. De larve kruipt uit het ei en laat zich vallen op de grond. De rups wacht op de knoopmier, die hem meedraagt naar het mierennest. De mieren, die verlekkerd zijn op de stof die de rups afscheidt, beschermen en voeden de rups tot hij verpopt en het nest als vlinder verlaat. Vlinder-plant-mier: een harmonieuze driehoeksrelatie. Als één van de schakels verdwijnt, breekt het ecosysteem.

‘Tien jaar duurt het, voor de natuur hersteld is.’ Aan het woord is Dirk Lauwers. Hij is bioloog en  werkzaam op het militair domein en natuurgebied Het Groot Schietveld in Brecht. Op 24 april brandde na een schietoefening 500 tot 750 hectare van het heidelandschap af. De brand is een zware klap voor alle bodemsoorten die niet konden weglopen, -vliegen of -kruipen. Het is een ramp voor het zeldzame gentiaanblauwtje. Broedsels van grondbroeders als nachtzwaluw en boomleeuwerik zijn verloren.

Maandagavond na de brand hoorde ik op het VOC dat  inwoners van Wuustwezel tientallen buizerds boven het dorp zagen cirkelen.  In andere situaties zorgt dit voor veel ‘Oooohs!’ en ‘Aaaahs!’. Nu zweeg ik. De vogels ontvluchtten de brand en lieten hun nesten noodgedwongen achter.

Dit is het derde jaar dat ik mijn maandagavonden van april tot september doorbreng op het VOC. Met veel plezier doe ik de avondshift met shiftverantwoordelijken Dan en Nathalie. Wanneer ik rond 18 u toekom, zijn zij al druk bezig. Ik kan het niet laten eerst even langs de bakken en kooien te gaan om te kijken naar de vogels en de dieren. Meestal begin ik daarna met de nestjongen in de couveuse. Ze sperren hun brede bekken open. Ik stop ze de juiste voeding toe. Wilde dieren – VOC – vrijwilligers: een harmonieuze driehoeksrelatie. Als één van de schakels verdwijnt, breekt het systeem.

In de Maasduinen zag ik geen raaf, ook geen klokjesgentiaan. In de schemering hoorden we in het bos achter onze tent de trillende zang van de nachtzwaluw. Ik blijf geloven in sprookjes.

Blauwborstentijd!

BLUETHROAT, BLOU KEEL, BLAUKELCHEN, BLAHALSI

Dialectnamen: poldernachtegaal, rietnachtegaal, waternachtegaal

Behoort samen met de nachtegaal tot de ‘Lusciniae’ of Aardzangers. Zingt vooral in april.

Bouwt nest op de aardbodem met plantaardig materiaal (gras, bladeren, mos). Nestholte is met dierlijk materiaal bekleed (paardenhaar).

Witgesternde blauwborst legt vier tot zes grijsgroene, bruinachtig gewolkte eieren (18,9 X 14,2 mm groot). Mannetje en wijfje wisselen elkaar tijdens broedperiode (13 tot 14 dagen) af.

Witsterblauwborst, Luscinia svevica cyanecula, Turnhouts Vennnengebied (Foto’s Bart Cabanier)

Walter en de Kriek

Het gebied dat ik zes jaar lang bijna dagelijks doorkruiste lag er drassig bij. In de tijd dat ik er fietste, van 1983 tot 1989, zag je groepjes mannen op het veld en in de statige bosdreven. De boerderij maakte deel uit van de ‘koloniën van weldadigheid’, een plek waar mannelijke landlopers en bedelaars werden opgevangen en onder bewaking werkten op het land en in de werkhuizen. De landlopers zijn verdwenen, landbouwers bewerken de grond en ‘de klapekster’ nam zijn intrek in de boerderij.

‘De klapekster’ is het bezoekerscentrum van Natuurpunt voor de Vallei van het Merkske in Wortel-Kolonie. Klapeksters of blauwe klauwieren zijn bewoners van ruige, licht beboste open terreinen. Ze leven van woelmuizen, kevers en kleine zangvogels. Een zwart masker in combinatie met een uitzonderlijk scherp zicht stelt hen in staat prooien te vangen bij tegenlicht. Om een voorraad aan te leggen, spietsen deze uitmuntende jagers hun prooien met hun gehaakte snavel aan stekels. Ik keek dus uit naar een doorboorde veldkever op een prikkeldraad.

Al die jaren dat ik naar school fietste was ik doof en blind voor een natuurgebied dat omschreven wordt als ‘de Poort naar een stiltegebied boordevol leven’: Zonnedauw, veenbies en dopheide. Verschillende soorten libellen en de zeldzame poelkikker. Broedplaats voor meer dan 75 soorten vogels zoals havik, buizerd, boompieper, bonte vliegenvanger, kuifmees, gekraagde roodstaart, blauwe reiger, krakeend en dodaars. Een thuis voor vleermuis, bosuil, houtsnip, nachtzwaluw, hermelijn, bunzing, wezel en ree.

Wij spraken met een twintigtal verwaaide vogels af aan de ‘Witte poort’, op het kruispunt van Strikkeweg met Heikant. We wachtten op de langslapers die als boete voor het bijna te laat komen, gedwongen fungeerden als ‘koptrekkers’. De troep wilde ganzen vloog vervolgens in volle vaart tien kilometer verder via de Wortelbaan over de Kolonie tot in Hoogstraten.

Vandaag schuimden we de Halsche Beemden af, op zoek naar dat leven onder de regen. De Halsche Beemden is het oudste natuurgebied in de Markvallei. De wandeling van 9,6 kilometer bracht ons van het Bootjesven via de Castelreesche Heide over de Halsche Beemden door de Schootsen Hoek terug naar ons beginpunt aan de Klapekster.

Net voorbij knooppunt 71 voor de Schootsen Hoek, hoorde ik een vogel zijn eigen naam roepen: de grutto! Ik richtte mijn verrekijker op de plas in de verte: twee steltlopers, de ene  wat groter dan de andere. De dunne snavels gingen snel op en neer in de zompige grond. De grootste was een wulp. Ik herkende de lange omlaag gebogen snavel. Iets verder zag ik de oranjebruine borst en oranje-met-zwarte-tip-snavel van de grutto. De slanke deerne schreed elegant over het gras aan de waterkant.

De klapekster kregen we niet te zien, ook geen kevers op stokjes. Ik dacht aan Walter en de Kriek (zijn familienaam was Kersemans, vandaar de bijnaam Kriek). Na school reden een vriendin en ik steevast met Walter en de Kriek naar huis. De Kolonie was net breed genoeg voor vier. Geen wilde ganzen op de terugweg. We floten als merels en tsjilpten als mussen. Hoe dichter bij huis, hoe trager de fietsen. De rit was te kort voor zoveel zoet gekwaak. Van de inhoud van onze gesprekken herinner ik me niets.

Ann

Grutto, Limosa limosa, Turnhouts Vennengebied (foto Bart Cabanier)
Wulp, Numenius Arquata, Turnhouts Vennengebied (foto Bart Cabanier)