Wat blijft

Dichter en schrijver Ilja Leonard Pfeijffer zei het in het tv-programma Zomergasten: ‘Wat een boek tot een goed boek maakt -ook na tientallen jaren- is niet de taal, de personages of zelfs niet het verhaal. Wat blijft, is het decor.’ Vreemd om deze wijze woorden te vernemen van een schrijver waar ik nooit een bladzijde van las. Niet dat hij geen goede boeken zou schrijven. Het probleem is dit: Telkens ik zijn naam lees of hoor, krijg ik een lichte afkeer van de boeken wegens het niet kunnen uitspreken van de naam van de schrijver.

Louis Van den Bergh deed beter. Als 100-jarige ging hij op 29 september de eeuwige jachtvelden in als Aster Berkhof. Hij schonk zichzelf een prachtig decor: een bloeiende aster onder een berk in den hof.

In opdracht van de provincie Oost-Vlaanderen kweken boomchirurgen oude, zeldzame bomen op.  Ze snijden een takje af van de veteranenboom. Na twee tot vier jaar groeit de ent uit tot een volwaardige jonge boom. Als de oorspronkelijke ‘ouder’ dan sterft, wordt een exacte kopie in de plaats geplant.

Eeuwenoude bomen die het eeuwige leven krijgen… Gunnen we mensen niet hetzelfde? Het lijkt eenvoudig: Je neemt een arm, een been, of een stukje van de kleinste teen. Je plant dat stekje in de aarde. Hieruit groeit een volwaardig persoon. Het is niet de oorspronkelijke mens die je voor ogen had, maar je bent al tevreden met een exacte kopie.

Berkhof zei: ‘Ik kan niet verdragen dat er niets overblijft.’ Hierop schreef hij meer dan honderd romans, verhalenbundels, thrillers, reisreportages en jeugdboeken. Ik ben niet zo’n voorstander van klonen, zelfs niet van die van een eeuwenoude boom. Een kopie van Aster Berkhof heb ik niet nodig. Voor mij volstaat het decor.

Wees gerust, Louis. Ik zie je stappen in de Zwitserse Alpen. Het is een lange tocht door de sneeuw. Het ga je goed, professor. En veel geluk!

Gerald

De hitte van de laatste weken leidt tot vreemde taferelen in mijn hoofd. ‘Donder en bliksem!’ zou een voorvader van Jan van Riemen gevloekt en gewenst hebben, terwijl hij op zijn galopperende paard vanuit de dorpskern door de beukendreef over de ophaalbrug van zijn versterkte burcht denderde. De uitgedroogde ringgracht bood geen enkele bescherming meer. Later, in de 15de eeuw, gaf Jan van Riemen zijn naam aan het Hof.

foto van Heist op den Berg vroeger en nu.
Foto Hof van Riemen (Heist-op-den-Berg), vroeger en nu
Het Hof van Riemen evolueerde van een omwalde versterking in de Middeleeuwen naar een nieuwe stenen residentie. Jan Van Riemen, leenman van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, was de eerste gekende eigenaar (1376).

Daar, in datzelfde Hof van Riemen, zag ik gisteren een blauwe reiger. Dat is op het eerste gezicht niet zo vreemd, aangezien ik daar geregeld twee blauwe reigers observeer. Een wandelende vogelaar verzekerde me dat die twee daar reeds een tiental jaren vaste klant zijn. In al zijn enthousiasme vergaf ik hem zijn hyperbool. Een blauwe reiger wordt gemiddeld vijf jaar oud. Niettemin zie ik die reigers daar al voor het derde jaar op rij. Ik geef het toe. Het zouden er ook elk jaar andere kunnen zijn.

Blauwe reiger, Ardea cinerea, Heist-op-den-Berg, Hof Van Riemen, 19/08/2020, 20.31 u

De blauwe reiger op zich verraste mij dus niet, wel de plek. Roerloos stond hij daar, te midden de ringgracht in het lage water. Ik zag hoe hij zich heel langzaam door het water bewoog om dan plots, als een speer, met zijn vlijmscherpe snavel een vis uit het water te grissen. Geduld is een grote deugd. Voor vogels geldt hetzelfde. Ik bleef nog een hele tijd hangen rond het Hof en zag hoe de reiger opvloog, landde, weer opsteeg en een plek zocht tussen de toppen van de bomen. Ik verloor hem uit het oog door het geroep van een waterhoen. Toen ik me omdraaide stond hij daar, vlakbij, met zijn poten onder water. Dit keer zag ik geen reiger, maar Johannes de Doper. Ik zei het je al, de hitte leidt tot vreemde taferelen.

De geboorte van Johannes de Doper | De kwintencirkel
De geboorte van Johannes de Doper door Jan Joest van Kalkar (1450-1519)

Wat het kijken naar vogels betreft, is mijn geduld eindeloos. Zo wacht ik al twee jaar op de verschijning van een raaf. Elke grote zwarte vogel is een potentiële raaf tot het tegendeel bewezen is. Tot nog toe betrof het telkens een ietwat groot uitgevallen zwarte kraai. Samen met de raaf behoren de kraaiachtigen tot de slimste vogels van het dierenrijk. Maar de raaf blijft een vogel buiten categorie.

Ondanks het uitstoten van een duister, grof geluid, is de raaf lid van de familie van  de zangvogels. Hij kan geluiden uit zijn omgeving gladjes imiteren en maakt gebruik van ‘gereedschap’ (stok of steen) om zich van voedsel te bedienen. Hij is in staat om stukken vlees te verbergen en vindt het later moeiteloos terug. Hij is zo goed in het onthouden van plaatsen en gezichten dat je een door jouw toedoen uit het lood geslagen raaf liever geen tweede keer ontmoet. Raven zoeken een partner voor het leven. Bij wijze van troost reinigen ze elkaars veren. Ze wijzen dingen aan met hun snavel zoals mensen dat doen met hun vinger. Ze sluiten allianties met andere raven en halen er tussen een grote groep raven hun vrienden en rivalen uit.

Geen wonder dat Odin koos voor twee raven op zijn schouder. In de Noordse mythologie vliegen Huginn en Muninn (Geheugen en Gedachte) vanuit Asgaard de wijde wereld in. Ze doorkruisen iedere dag de negen werelden. Tegen de avond keren ze terug, zetten zich op de schouders van de Noordse Oppergod en fluisteren hem alles wat ze zagen in zijn oren. Geri en Freki, twee wolven, liggen aan zijn voeten.

Op 18 augustus zag Bart Cabanier, volbloed Turnhouts vogelaar, een raaf in het Vennengebied. Hier is sprake van een klein mirakel. Voor 1842 was de raaf een vrij algemene broedvogel in België. Een intensieve vervolging leidde tot het uitsterven van de soort in onze gebieden. De laatste broedgevallen voor Vlaanderen dateren van 1862. Pas in 2018 broedde voor het eerst weer een koppel raven in Vlaanderen, in het Meerdaalwoud. Sindsdien neemt het aantal raven weer toe. In het beste geval wordt de raaf opnieuw een algemene broedvogel als pakweg de merel of het roodborstje.

Raaf, Corvus Corax, Turnhouts Vennengebied, 18/08/2020, 10.22 u
Foto Bart Cabanier

De terugkeer van de wolf is een opsteker voor de raaf. Het pact van de raaf met de wolf is legendarisch. Wanneer de raaf een onaangeroerd karkas ontdekt, schakelt hij een wolf in om aan het lekkere vlees te geraken. Met rare vliegbewegingen lokt hij de wolf naar het karkas. Die scheurt het aan stukken, vreet zich vol en verdwijnt. De raaf peuzelt de resten op.

De eerste Limburgse wolven kregen allen een naam: Naya, Roger, August, Noëlla en Billy. De vier nakomelingen zitten opgescheept met de niet zo bijster mooie naam ‘Bosland-Daltons’. Volgend nageslacht zal naar alle waarschijnlijkheid anoniem door het land zwerven.

Zelf hoop ik ooit mijn eerste raaf te zien. Overdag vliegt hij aan de zijde van Huginn en Muninn doorheen de negen werelden. ‘s Avonds rust hij op de schouder van Odin. Hij fluistert sappige verhalen in diens oor en vertelt over het wel en wee in de wereld. Zijn mythologische naam luidt ‘Talmodighet’ (Geduld), naar mijn jarenlange geduld en het het wachten op een raaf. Voor het gemak en ‘voor de vrienden’ spreek ik hem aan met ‘Gerald’, naar de legendarische vogelkenner in Vlaanderen.

Schets van de Oppergod Odin met de raven Huginn en Munnin en de wolven Geri en Freki, Mary H. Foster, Asgard Stories (1901)

Bekijk hier de video-opname van de raaf die Bart op 18 augustus spotte in het Turnhouts Vennengebied!

Gerald Driessens kijkt sinds zijn elfde naar vogels en heeft zich gespecialiseerd in herkenning, leeftijd- en geslachtsbepaling. Door het maken van veldschetsen bestudeert hij gedragingen en individuele variaties binnen soorten. ‘Gerald’ is een samengestelde Germaanse naam bestaand uit: Ger- (ijzeren speer) en -Alt, voluit: walt (heersen). De betekenis van ‘Gerald’ is dan ook ‘heerser met de ijzeren speer‘.

High

Op woensdagochtend 24 juni werden de drie jongen van de visarenden in Glaslyn (Wales) geringd. Voortaan kan je de jonge visarenden herkennen aan hun blauwe ‘Darvic’ ring rond hun rechterpoot. (KC2 = jong 1, KC3 = jong 2 en KC4 = jong 3)

Dit filmpje toont je de ringer aan het werk: prachtige beelden hoog in de lucht!

Tijdens het ringen, meten en het nemen van een staal DNA cirkelt Mrs G boven het nest. Met haar alarmroep maakt ze de jongen duidelijk dat ze voor dood moeten blijven liggen. Door de hitte konden de jongen niet meer gewogen worden, wat het moeilijk maakt het geslacht van de jongen te kennen. De DNA testen zullen dit later uitwijzen.

Mrs G boven het nest met de ringer
De blauwe ‘Darvic’ ring
Meten
DNA

Helden

Sofie Lemaire omschrijft zichzelf als volbloed feministe. Met haar campagne Meer vrouw op straat kregen het afgelopen jaar tientallen straten, pleinen, bruggen en parken in steden de naam van een vrouw.

Wie op zulk een efficiënte manier vergeten vrouwen hun verdiende eerbetoon geeft, verwerft ontegensprekelijk zelf het recht op een Sofie Lemairelaan of – om grotere heldinnen niet tegen de borst te stuiten – minstens op een Sofie Lemairesteeg.

Alle lof voor Sofie, maar zelf kies ik eerder voor de Charles Darwinstraat te Gent, het Carl Linnaeuspark te Brussel of het Sybilla Meriansplein te Leuven.

De straat waar ik woon, is genoemd naar Petrus Franciscus Coeckelbergs, een Vlaams auteur en postbode. Dag in dag uit deed hij trouw zijn ronde. Hij vulde de woonkamers met kostbare verhalen.

Als volbloed wandelaar stippelde ik twee jaar geleden een tochtje uit langs Heistse wegen. Dag in dag uit doe ik mijn zelfde ronde.

Ik vertrek in de Frans Coeckelbergsstraat. Door de beukendreef kom ik aan het Hof Van Riemen. Daar wacht de wilde eend met haar zeven kuikens. De waterhoenen stappen roepend door het gras. Ik passeer de boom van de blauwe reiger. Drie meter verder zingt de tjiftjaf. Aan de pinksterbloemen groet ik het oranjetipje. De kokmeeuw zit op zijn verlichtingspaal. Op het dak van het huis met nummer zeven fluit de merel. De kikker brult vanachter zijn haag. De duif zoekt haar nest op de straatpaal voorbij de bakker. Ik kijk op naar de nok van de school en verwacht het ‘tsieren’ van de gierzwaluwen. Het koppel kauwen kijkt me na. Ik zwaai naar de overvliegende blauwe reiger – die van de boom – en ben weer thuis.

Alle lof voor Frans, maar als hij het goedvindt, herdoop ik zijn straat tot de David Attenboroughlaan.

Het geheim van de wetenschap

Sinds kort neem ik op mijn wandelingen naast mijn verrekijker ook een thermometer mee. Dat komt door m. Van Dijck, professor gedragsbiologie en hoofd van het Laboratorium Gedragsecologie en Natuurbehoud van het Earth & Life Institute. Tijdens een lezing op 20 februari 2020 begon hij zijn betoog met de vraag: ‘Hoe voelt het om een vlinder te zijn? Of een vogel? Of een spin?’ Hij huppelde hierbij met een denkbeeldig vlindernetje als een dartel kind door het ingebeelde hoge gras van de plenaire zaal van het PIME (Provinciaal Instituut voor Milieu Educatie).

Een meer eenvoudige vraag had hij mij deze week niet kunnen stellen. De eerste dag, stekeblind, groef ik mij als een mol een weg door onbekend terrein. De tweede dag zat ik als een pop opgesloten in mijn cocon. De derde dag wist ik mij hieruit te bevrijden. De vierde dag vloog ik rond als een gierzwaluw die  liever een bosuil had willen zijn. En de vijfde dag zat ik met een Drang zo groot en zei tot alle and’re spinnen:

Vreemd, ik weet niet wat ik heb, maar ik krijg zo’n drang van binnen tot het weven van een web.

Zeiden alle and’re spinnen: O Sebastiaan, nee, Sebastiaan, kom Sebastiaan, laat dat nou, wou je aan een web beginnen in die vreselijke kou?

Zei Sebastiaan tot de spinnen: ’t Web hoeft niet zo groot te zijn, ’t hoeft niet buiten, ’t kan ook binnen ergens achter een gordijn.

Zeiden alle andere spinnen: O Sebastiaan, nee Sebastiaan, toe, Sebastiaan, toom je in! Het is zo gevaarlijk binnen, zo gevaarlijk voor een spin.

Zei Sebastiaan eigenzinnig: Nee, de Drang is mij te groot. Zeiden alle and’ren innig: Sebastiaan, dit wordt je dood…

O, o, o Sebastiaan! Het is niet goed met hem gegaan.

Door het raam klom hij naar binnen. Eigenzinnig! En niet bang. Zeiden alle and’re spinnen: Kijk, daar gaat hij met zijn Drang!

Na een poosje werd toen zoëven dit berichtje doorgegeven: Binnen werd een moord gepleegd. Sebastiaan is opgeveegd.

(Uit ‘De spin Sebastiaan’, Annie M.G. Schmidt)

De kinderlijke verwondering als essentiële voorwaarde om complexe natuursystemen te begrijpen: Dat leek wat mij betreft alvast geen probleem.

De heer Van Dijck vertelde over een experiment met zijn studenten. Hij vroeg hen: ‘Stel, je bent een pinksterbloem. Waar zou jij het liefste staan? Onder een boom? In het gras? Langs de waterkant?’ Daarop stuurde hij hen het veld in met een pinksterbloem en een thermometer.

‘Pardon?’ vroeg meneer van Vliesvleugel, zijn kopje nog even om de hoek van de deur stekend, ‘hoe was het ook weer?’ ‘Erik Pinksterblom,’ zei Erik.

‘Erik – Pinksterblom’, herhaalde de wesp, de woorden als het ware in zijn mond proevend, ‘dank u.’ En weg was hij.

(Uit ‘Erik of het Klein Insektenboek’, Godfried Bomans, 1959)

‘Dat heivlinders als het bont zandoogje bosvlinders spelen komt door hun hoge temperatuurgevoeligheid’, vervolgde de professor. ‘Wanneer het hen te warm wordt onder de voeten, zoeken ze verkoeling op de bladeren in het naburige bos.’ Kijken met een thermometer is hét geheim van de wetenschapper binnen de experimentele gedragsecologie. ‘Als we de antennes van vlinders neutraliseren, vliegen ze in rechte lijn. In natuurlijke toestand leiden hun voelsprieten hen van de ene naar de andere bloem, blijven ze hier en daar wat hangen, keren terug en trekken toch weer verder. Kronkelend van hot naar her zoeken ze aarzelend hun weg.’

Na deze zin voelde ik me niet alleen een vlinder, maar werd er haast een. Hans Van Dijck had mij betoverd:

Toen Hansje Pansje Pingeling vanmorgen vroeg naar buiten ging, toen vond hij bij het kippenhok een toverstok. Hij ging naar huis toe, heel bedaard. Daar zat zijn vader bij de haard en Hansje zei: Hokus, Pokus, Pas, ik wou dat jij een vogel was. Zijn moeder keek hem angstig aan en riep: Wat heb je nou gedaan? Maar Hans zei: Hokus, Pokus, Pas, ik wou dat jij ook een vogel was. Toen waren bei zijn ouders mezen! Wie heeft er ooit zo iets gelezen! Ze zaten in een boom te fluiten en Hans ging dadelijk naar buiten en hij veranderde twee heren in hele grote bruine beren en hij veranderde twee vrouwen in hele mooie witte pauwen. Hans ging naar school en kwam daar binnen en ging er dadelijk beginnen: de juffrouw werd meteen een paard. De meester werd een mokkataart. Maar alle kinderen die er zaten die heeft hij rustig zo gelaten. Jeroen en Kees en Hein en Piet, nee, die veranderde hij niet. Alleen de grote mensen maar, de hele stad door, hier en daar. Zo liep ons Hansje op een drafje en zwaaide met zijn toverstafje.

Meneer Van Dijk, de burgemeester, veranderde hij in een heester en juffrouw Bos, een lieve dame, die werd een pot met twee cyclamen. En alle kinders gingen mee: ze vonden het een leuk idee! Een telkens als er iemand werd veranderd in een koe of hert, dan riepen ze heel hard: Hoera! Het was een heerlijk spel, maar ja, er was na 14 uur getover geen volwassene meer over. De kinders konden alles doen. Ze speelden rover in het plantsoen, de hele dag en hele nachten en niemand die er op hun wachten. Maar gek, dat rover spelen, dat ging verschrikkelijk vervelen en zij werden vuil, vies en groen en niemand gaf hun ooit een zoen.

En ze verlangden zo naar huis… maar ja, hun vader was een muis, hun moeder was een ander beest… Wat waren ze toch dom geweest. Ze gingen zitten, in een kring, en Hansje Pansje Pingeling zei: Hokus, Pokus, Wielewaal! En alles was weer normaal! Hun vaders waren geen mezen of ooievaren, maar heel gewone mensen. Wat kun je je nog beter wensen? Alleen de meester is verdwenen vanaf zijn haren tot zijn tenen. Hij was een taartje moet je weten, en iemand heeft hem opgegeten.

(‘Het toverstokje’, Annie M.G. Schmidt)

Bedankt, Hans Van Dijck. Bedankt, Annie M.G. Schmidt. Bedankt, Godfried Bomans. Bedankt voor de kinderlijke wijsheid en de wetenschappelijke verwondering!

Bont zandoogje

Tips Hans Van Dijck, aan bod gekomen tijdens lezing, 20/02/2020, PIME

‘Hoe voelt het om een vlinder te zijn? Over kijken met een thermometer.’

Henry Walter Bates (1825-1892), naturalist buiten categorie, Britse natuuronderzoeker met speciale belangstelling voor insecten

Anna Maria Sibylla Merian (1647-1717), Duitse kunstenares en entomologie die planten en insecten bestudeerde en daar gedetailleerde tekeningen van maakte

Vladimir Nabokov (1899-1977), Rusisch-Amerikaans schrijver met een fascinatie voor vlinders, publiceerde wetenschappelijke artikelen over vlinders en verrichtte fundamenteel werk op gebied van de taxonomie

Thomas Nagel (1937), Amerikaans filosoof, stelde zich de vraag: ‘Hoe voelt het om een vleermuis te zijn?

Tim Birkhead (1950), Brits ornitholoog, hoogleraar diergedrag en wetenschapsgeschiedenis aan de universiteit van Sheffield, ‘De zintuigen van vogels’, ‘Het vogelei’

Robert Pyle (1947), Amerikaans lepidopterist (vlinderbioloog) en schrijver, Extinction of experience syndrome (als natuurcontext zeldzaam wordt), volgt de monarchvlinder op zijn wintertrek ‘Chasing Monarchs’

Kaiser A., Merckx T., Van Dijck H., publicaties, ook vlinders hebben een persoonlijkheid

Jakob J. Von Uexküll (1864-1944), Baltisch-Duits bioloog, idee van ‘Umwelt’, over de betekinisvolle informatie van de omgeving en de specifieke belevingswereld van een organisme, stelde zich de vraag: ‘Hoe voelt het om een teek te zijn?

Ernest Thompson Seton (1860-1946), Amerikaans 1949)auteur, natuurkunstenaar, Nature Study Movement, ‘The child is born a naturalist’

Richard Louv (1949), Amerikaans auteur en journalist, ‘Last Child in the Woods’

PNAS (Proceedings of the National Academy of Sciences),  tijdschrift, ‘Green spaces and congnitive development in primary schoolchildren’

Eli Heimans (1861-1914), Joods-Nederlandse onderwijzer en natuurbeschermer & Jac P. Thijsse (1865-1945), Nederlands schrijver, onderwijzer en natuurbeschermer,  legden samen de basis voor de moderne natuurbescherming, natuureducatie in Nederland

Rups van de meriansborstel, nachtvlinder, genoemd naar de vlinder- en insectenschilderes Anna Maria Sibylla Merian

Imago Meriansborstel, Aarschot, 24/04/2020

Meer info over de meriansborstel vind je hier.

Hoogvlieger Ignace, huisringer VOC

Ik merkte Ignace voor het eerst op tijdens mijn poging een vette wasmotlarve in de bek van een gierzwaluw te krijgen. Ze hapte niet toe, dus sperde ik haar broze bek zorgvuldig open om er de voedzame larve in te laten glijden. Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe Ignace snel en behendig  een ander exemplaar van deze intrigerende vogelsoort ondersteboven in een koker stak. ‘Deze moet nog wat bijkomen’, hoorde ik hem zeggen. Hij had de volgende gierzwaluw al vast om te meten, te wegen en te ringen. ‘Anders haalt hij de 7000 km niet’. Eens uit het nest, vliegen de jongen alleen en zonder wegbeschrijving over de Sahara recht naar hun winterverblijf in Afrika. Uitgezonderd het broeden, brengt het dier zijn hele leven al vliegend door: Eten, drinken, slapen en paren gebeurt in de lucht. Hij bereikt snelheden van 120 km per uur en vangt in de vlucht per dag zo’n 20.000 insecten.

Mijn lente begint pas goed wanneer ik het krijsen hoor van de gierzwaluwen. Eén schreeuw en mijn blik laat ze niet meer los, die prachtige luchtacrobaten, slechts 16 cm lang, maar met een spanwijdte van 42 cm. Ze grijpen zich met hun kleine bevederde pootjes en met vier naar voren gerichte scherpe nagels vast aan muren of dakranden. Ze leven met zo’n snelheid op alle vlak, dat wij mensen te langzaam zijn om de gierzwaluwen te kunnen begrijpen. Van een dood gevonden gierzwaluw in de toren van Oxford kon dankzij zijn ring de leeftijd worden bepaald: achttien jaar. Deze vogel had in zijn leven een afstand afgelegd die gelijk was aan acht keer heen en weer naar de maan vliegen. Zo schrijft Remco Daalder in zijn boek ‘De Gierzwaluw’.

Op 2 februari gaf Ignace, de vogelringer van het opvangcentrum voor vogels en wilde dieren te Herenthout (VOC), een bijzonder boeiende uiteenzetting over zijn uit de hand gelopen hobby als volledig vergund ringer bij het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen). Samen met 4 andere ringers maakt hij deel uit van werkgroep 35 die vogels ringt van Lier over Herentals, Lichtaart, Ranst tot Broechem. Trouwfeesten zitten er nog wel in, maar om middernacht sluipt Ignace er stiekem tussenuit om de volgende morgen voor dag en dauw klaar te staan met zijn netten.

Van begin augustus tot half november zet hij mistnetten uit op locatie. Bijna dagelijks worden alle vogels geringd die erin vliegen. Kleine karekiet, zwartkop en tjiftjaf worden het meeste gevangen, maar ook zeldzame soorten als braamsluiper, draaihals, grote karekiet, matkopmees, nachtegaal en sperwergrasmus vliegen in het mistnet. Vrijwilligers helpen met het in snel tempo meten, wegen, ringen en terug vrijlaten van de vogels. De vangst en hervangst geeft o.a. informatie over het broedsucces en de invloed van de weersomstandigheden op de vogelpopulatie.  Een slagnet werkt bij het vangen van de blauwe kiekendief. De boomvalk en het smelleken worden gelokt in een haagnet. En wat is het verband tussen een oehoe en het ringen van een wespendief?

Hij vertelde over de nestkastprojecten voor koolmezen, pimpelmezen, kerkuilen, steenuilen en torenvalken in de buurt van Herentals. In het Grenspark Kalmthoutse Heide loopt het nachtzwaluwenproject. Twee op elkaar geplakte zenders worden met touw rond de vogel gebonden. Bij regen lost het touw op, de zenders vallen af en de gegevens worden uitgelezen. In Vorselaar verplaatste een landbouwer zijn zandhoop en liet deze rechttrekken om nestgelegenheid te bieden aan 80 oeverzwaluwen. Deze populatie wordt nu jaarlijks opgevolgd. De boer ontpopte zich tot een echte vogelliefhebber en hing nadien aan elke boom op zijn grondgebied nestkasten in allerlei maten en soorten.

Het ringen zorgt voor een uitgebreide kennis over de aantallen, de overleving en de reproductie. Alle gegevens worden gecentraliseerd in de database van het KBIN. Door het ringen kan men het aantal broedgevallen volgen, de grootte van de nesten en de sterfte onder de jongen. Welke zijn de oorzaken van het vergroten of verkleinen van populaties? Wat kunnen we doen om het verdwijnen van soorten tegen te gaan? In 2011 werden er bij voorbeeld 225 jonge ringmussen op één locatie in Nijlen geringd. In 2019 waren dat er nog maar 30. Het ziet er naar uit dat de ringmus volledig verdwijnt uit de streek.

Aan wie een gewonde of dode geringde vogel vindt, wordt gevraagd deze hier te registeren. Op de website vind je het antwoord op de vragen: Waarom vogels ringen? Hoe medewerker-ringer worden? Hoe meld je de vondst van een geringde vogel? Je kan er de nationale en internationale onderzoeksprogramma’s bekijken en krijgt de vogeltrek van 283 soorten in beeld.

De uiteenzetting eindigde met enkele kritische vragen over het wel en wee van het ringen. Geeft het ringen de vogel niet te veel stress? Is het beschermen niet belangrijker dan het ringen? Kan dat wel, halsringen bij zwanen?

De huisringer stelde ons volkomen gerust. Vogels zijn het – anders dan mensen – gewend om met een constante vorm van stress om te gaan. Ringen en beschermen kan best samengaan. De halsringen zijn verantwoord binnen specifiek gekaderde projecten. Ze leveren informatie voor 20 jaar en het KBIN ziet er nauwgezet op toe dat bij hinder voor de vogels de projecten onmiddellijk stopgezet worden. Ignace was klaar en duidelijk: Ringen is bijzaak. Hoofdzaak is het vergroten van de vogelpopulatie en het in stand houden van soorten.

Bedankt, Ignace, voor zoveel passie en inzet voor de bescherming van de vogels. Nog meer dan voorheen ben ik in de ban van de ring. Ik besef: Een geringde vogel is er twee, en in dit geval, minstens tweehonderd waard!

Foto Bart Cabanier

Natuurpunt wil te weten komen waar in Vlaanderen de gierzwaluw nog nestelt, en heeft hiervoor jouw hulp nodig. Een giervlucht of een nestplaats van de gierzwaluw kan je hier melden.