Pasen

In de tijd dat de dieren nog spraken – ik was een jaar of drie – bestond de ommuurde oppervlakte tussen de achterdeur en de garage uit een pad, een zandbak en een volière. De schildpad kroop langzaam over de stenen. Ik speelde in het midden.  In de kooi schuifelden een dertigtal parkieten. Ze kwebbelden gezellig op de stokken boven een koppel fazanten. Het mannetje van de fazant legde een ei en de papegaai riep van binnen dat hij ook wel eens op zijn kop gekrabd wilde worden.

Op Goede Vrijdag werd ik vier. In plaats van het gangbare zakje snoep stond ik in de klas met een doos pas uitgekomen kuikens. De kleuters verlieten de klas met een glans. ‘Wat zit er in dat pakje?’ zouden de mama’s vragen. ‘Gewoon’, zouden ze zeggen, ‘een paaskuiken.’

We verhuisden. Als troost kwam er een hond. De dieren verhuisden mee. De schildpad kroop in de grond. Na de winter kwam hij niet meer boven. De papegaai was uit zijn doen. Hij zweeg. De hond had geen baas en de parkieten werden vergeten.

Mijn broer begon met het kweken van konijnen. Hij kocht een schaap en bouwde een stal. Eén schaap werden er dertig. Zijn hond leidde de schapen.

Vele jaren later. Mijn ene broer heeft varkens, eenden en een paard. De andere zorgt voor een hond, schapen en een ezel. Wat mezelf betreft. Ik ben nog acht keren verhuisd. De dieren spreken weer als vroeger en ik luister naar de vogels.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.